ECLI:NL:GHSGR:2007:BA3502

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1138-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Reinking
  • A. van Leuven
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling vaderschap van een kind dat reeds door dezelfde vader is erkend

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, stond de vraag centraal of de erkenning van een kind door een vader in de weg staat aan een later verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van hetzelfde kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank te 's-Gravenhage, dat op 22 mei 2006 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat, gezien artikel 1:207 lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek, een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet mogelijk was omdat het kind al erkend was door de man. De moeder was het hier niet mee eens en stelde dat de belangen van het kind niet voldoende waren afgewogen en dat er persoonlijke belangen waren die in aanmerking moesten worden genomen, vooral gezien de juridische status van het kind en de gezondheid van de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 maart 2007, waarbij de moeder, haar procureur, de bijzonder curator en de man aanwezig waren, werd het verzoek van de moeder verder toegelicht. De bijzonder curator steunde het verzoek van de moeder. Het hof oordeelde dat de tekst van artikel 1:207 lid 2 sub a BW in dit geval niet in de weg stond aan de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van meer dan twee personen in familierechtelijke betrekking en dat de belangen van het kind, dat niet automatisch de Nederlandse nationaliteit verwerft door erkenning na de geboorte, zwaar wogen.

Het hof besloot uiteindelijk het verzoek van de moeder toe te wijzen en het vaderschap van de man over het kind vast te stellen. Dit werd gedaan met inachtneming van de eerdere beslissing van de rechtbank met betrekking tot de oudere zus van het kind, waarbij ook geen DNA-onderzoek nodig was geacht. De uitspraak werd gedaan op 28 maart 2007 door de rechters M. Reinking, A. van Leuven en J. van der Burght, met ondersteuning van griffier Lekahena.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 28 maart 2007
Rekestnummer. : 1138-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-5914
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. F. Arslan.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. mr. I. van Santbrink,
in haar hoedanigheid van bijzonder curator over de hierna te noemen minderjarige:
[de minderjarige],
kantoorhoudende te Delft,
hierna te noemen: de bijzonder curator,
2. [de man],
wonende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de man.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 21 augustus 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 22 mei 2006.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 11 september 2006 en op 18 januari 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 maart 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur, de bijzonder curator en de man. De moeder, haar advocaat, de bijzonder curator en de man hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage. Bij die beschikking is onder meer het verzoek van de moeder tot vaststelling van het vaderschap betreffende [de minderjarige], afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vaststelling van het vaderschap van de man over [de minderjarige], geboren [in] 2004, verder: [de minderjarige]. [De minderjarige] is door de man erkend. De ouders zijn op [in] 2005 gehuwd.
2. De moeder verzoekt het beroep gegrond te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen en met handhaving van al het overige en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [de minderjarige] vast te stellen.
3. Ter toelichting op haar hoger beroep voert de moeder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar verzoek om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man niet voor inwilliging in aanmerking komt wat betreft [de minderjarige]. De moeder meent dat de belangen van [de minderjarige] niet voldoende zijn afgewogen. Voorts heeft de rechtbank geen rekening gehouden met het persoonlijk belang van partijen bij het afwijzen van het verzoek. [de minderjarige] heeft baat en belang bij een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap door de man. Zij heeft - in tegenstelling tot haar [oudere zus] - niet de Nederlandse nationaliteit en valt momenteel onder het vreemdelingenbeleid. Zij wordt als vreemdelinge geregistreerd, waarbij het risico aanwezig is dat zij Nederland zal worden uitgezet. Haar rechten zijn beperkt. Verder spelen de voor partijen onduidelijke regelgeving alsmede erfrechtelijke aanspraken een rol, nu de man ernstig ziek is. Ook is er volgens de moeder in deze situatie een onaanvaardbaar onderscheid tussen de andere kinderen van partijen en [de minderjarige].
4. De bijzonder curator heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek van de moeder.
5. In dit geding staat de vraag centraal of, indien een kind erkend is, die erkenning door een vader van zijn kind aan een later verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van dezelfde vader in de weg staat. De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord omdat in artikel 1:207 lid 2 sub a BW is bepaald dat vaststelling van het vaderschap niet kan geschieden indien het kind twee ouders heeft en daarvan in de onderhavige situatie sprake is omdat [de minderjarige] reeds erkend is door de man. Daaraan doet volgens de rechtbank niet af dat het gaat om dezelfde
vader.
6. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het bepaalde in artikel 1:207 lid 2 sub a BW in dit geval niet in de weg staat aan de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Weliswaar houdt de tekst van artikel 1:207 lid 2 sub a BW in dat de gerechtelijke vaststelling is uitgesloten wanneer een kind reeds is erkend, maar de strekking daarvan is dat moet worden voorkomen dat een kind tot meer dan twee personen in familierechtelijke betrekking komt te staan. Daarvan is in dit geval geen sprake. Ook uit de wetsgeschiedenis kan niet worden afgeleid dat een gerechtelijke vaststelling in situaties als de onderhavige niet mogelijk zou zijn.
7. [De minderjarige] heeft belang bij een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap omdat de vader haar eerst na haar geboorte heeft erkend en de Nederlandse nationaliteit in dat geval niet van rechtswege wordt verkregen.
8. Niet ter discussie staat dat de man de verwekker is van [de minderjarige]. De man is later in het huwelijk getreden met haar moeder. De rechtbank heeft in haar beschikking van 22 mei 2006 het verzoek van de moeder tot vaststelling van het vaderschap van de man over [de oudere] zus van [de minderjarige]) - zonder het gelasten van een DNA-onderzoek - toegewezen. Nu de moeder vaststelling van het vaderschap van de man over [de minderjarige] heeft verzocht, de bijzonder curator dat verzoek heeft overgenomen, de man dit verzoek niet heeft weersproken en overigens van enig beletsel als bedoeld in artikel 1:207 lid 2 BW niet is gebleken, zal het verzoek met betrekking tot [de minderjarige] worden toegewezen. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat de rechtbank het bij de vaststelling van het vaderschap van de man ten aanzien van Miselle niet nodig heeft geacht om een DNA-onderzoek bij hem te laten uitvoeren. Het hof acht het in dit specifieke geval, waarbij geen enkele reden is om te twijfelen aan het verwekkerschap van de man en de mogelijkheid tot misbruik naar het oordeel van het hof niet aan de orde is, niet gewenst dat ten aanzien van [de minderjarige] een andere weg wordt bewandeld dan de rechtbank ten aanzien van haar [zus] heeft gedaan.
9. Mitsdien moet beslist worden als volgt.
BESLISSING
Het hof:
stelt vast het vaderschap van:
[de man], geboren [in] 1961 te [woonplaats],
als vader van:
[de minderjarige], geboren [in] 2004 te [woonplaats].
Deze beschikking is gegeven door mrs. Reinking, van Leuven en van der Burght, bijgestaan door Lekahena als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2007.