GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 28 maart 2007
Rekestnummer. : 723-R-06
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 04-253
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E. Grabandt,
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. W. Heemskerk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 23 mei 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 28 februari 2006.
De vader heeft op 3 augustus 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 8 juni 2006, 25 augustus 2006, 5 september 2006, 9 februari 2007 en 12 februari 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 16 februari 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. R. Kuijer, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Wagner.
Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikkingen van 23 september 2004 en 3 juni 2005 van de rechtbank te Rotterdam. Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, het inleidend verzoek van de moeder tot vaststelling van een kinderalimentatie ten behoeve van de hierna te noemen minderjarige, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het verzoek van de moeder tot vaststelling van een bijdrage ten behoeve van de [in] 1999 uit de relatie tussen partijen geboren [minderjarige], hierna te noemen: [de minderjarige].
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover haar verzoek, om met ingang van januari 2004 ten behoeve van [de minderjarige] een bijdrage vast te stellen van € 400,- per maand, is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende, de door de vader aan haar te betalen alimentatie ten behoeve van [de minderjarige] met ingang van februari 2004 te bepalen op € 300,- per maand, althans te bepalen op een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren.
3. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar verzoek af te wijzen, althans de bestreden beschikking met betrekking tot de kinderalimentatie te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, vanaf mei 2006 een bijdrage ten behoeve [de minderjarige] vast te stellen na draagkrachtvergelijking van partijen en de huidige echtgenoot van de moeder, althans vanaf februari 2005 tot juni 2005 na draagkrachtvergelijking ten hoogste een bijdrage van € 146,75 per maand te bepalen, en vanaf juni 2005 een nader door het hof te bepalen bedrag, na draagkrachtvergelijking van partijen en de huidige echtgenoot van de moeder, met veroordeling van de moeder in de proceskosten (het hof leest: in de kosten van het hoger beroep).
4. Vaststaat dat partijen bij convenant van 13 juni 2003 zijn overeengekomen dat de vader een kinderalimentatie van € 400,- per maand zou voldoen ten behoeve van [de minderjarige] en de [in] 1994 uit een eerdere relatie van de moeder geboren minderjarige [zoon], derhalve € 200,- per maand per kind. Tussen partijen is in confesso dat de vader niet langer een bijdrage ten behoeve van [de zoon van de moeder] verschuldigd is, zodat uitsluitend de alimentatie ten behoeve van [de minderjarige] ter discussie staat.
5. Partijen zijn het er over eens dat de behoefte van [de minderjarige] is gestegen tot € 600,- per maand. Tussen partijen is echter in geschil het aandeel van de vader, de moeder en haar huidige echtgenoot in de behoefte van [de minderjarige]. De moeder acht het redelijk om twee perioden te onderscheiden, te weten de periode tot haar huwelijk met [haar huidige echtgenoot] (van 1 februari 2004 tot 17 juni 2005; in die periode acht de moeder het redelijk om de kosten van [de minderjarige] naar rato van de draagkracht van partijen te verdelen), en de periode vanaf haar huwelijk met [haar huidige echtgenoot] (vanaf 17 juni 2005 tot heden; met ingang van die periode acht de moeder het redelijk dat [haar huidige echtgenoot] éénvijfde deel van de kosten van [de minderjarige] voor zijn rekening neemt en dat de kosten voor het overige naar rato van de draagkracht van partijen worden verdeeld).
6. De vader onderscheidt dezelfde perioden als de moeder, doch stelt primair dat de moeder vanwege het onvoldoende overleggen van financiële gegevens van haar en haar huidige echtgenoot niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep. Subsidiair stelt de vader dat hij geen alimentatie ten behoeve van [de minderjarige] verschuldigd is, aangezien hij aan zijn onderhoudsverplichting voldoet door diverse kosten van [de minderjarige] voor zijn rekening te nemen (kosten voor kleding en schoeisel, premie zorgverzekering en premie overlijdensrisicoverzekering). Meer subsidiair stelt de vader dat de kosten van [de minderjarige] aan de hand van draagkrachtvergelijkingen van de moeder, [haar huidige echtgenoot] en hem moeten worden verdeeld.
7. Het hof overweegt als volgt. Op basis van artikel 1:392 lid 1 BW jo 1:395 BW zijn ten aanzien van de periode tot 17 juni 2005 de beide ouders verplicht bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en vanaf 17 juni 2005 zijn zowel de ouders als [haar huidige echtgenoot] daartoe verplicht. Er bestaat in beginsel geen rangorde tussen deze onderhoudsplichtigen, behoudens in het geval van bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van het hof is van bijzondere omstandigheden echter niet gebleken. Het hof zal, net als partijen, twee perioden onderscheiden, te weten de periode tot het huwelijk van de moeder met [haar huidige echtgenoot] en de periode vanaf het huwelijk van de moeder met [haar huidige echtgenoot]. Nu tussen partijen in confesso is dat de kosten van [de minderjarige] zijn toegenomen en dat haar behoefte is te stellen op € 600,- per maand, acht het hof het redelijk om, gelet op het vorenstaande, het aandeel van de vader in de periode van 1 februari 2004 tot 17 juni 2005 te bepalen op € 300,- per maand en met ingang van 17 juni 2005 te bepalen op € 200,- per maand. Aan het verzoek om de kosten van [de minderjarige] naar rato van de draagkracht van partijen te verdelen komt het hof niet toe, nu beide partijen onvoldoende financiële gegevens in het geding hebben gebracht. De moeder heeft geen inzicht gegeven in haar maandelijkse lasten en die van [haar huidige echtgenoot], noch inzicht verschaft in haar inkomen uit vermogen danwel in het inkomen uit vermogen van [haar huidige echtgenoot], en de vader heeft geen jaarrekeningen 2004, 2005 en 2006 overgelegd. Het feit dat de vader onvoldoende financiële gegevens heeft overgelegd brengt met zich dat hij niet heeft aangetoond dat hij geen draagkracht heeft om voornoemde bijdragen van € 300,- per maand respectievelijk € 200,- per maand te voldoen. Het feit dat de moeder onvoldoende financiële gegevens heeft overgelegd kan naar het oordeel van het hof niet tot een niet-ontvankelijkheid van haar hoger beroep leiden. Het hof merkt op dat het de vader vrij staat om diverse kosten ten behoeve van [de minderjarige] voor zijn rekening te nemen, doch het voldoen van die kosten ontslaat hem niet van zijn onderhoudsverplichting jegens [de minderjarige].
8. Het hof ziet geen reden, zoals door de vader is verzocht, om de moeder te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, en zal dat verzoek derhalve afwijzen.
9. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het verzoek van de moeder, strekkende tot vaststelling van een door de vader te betalen bijdrage ten behoeve van [de minderjarige], is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van het tussen partijen gesloten convenant van 13 juni 2003 - de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie in de periode van 1 februari 2004 tot 17 juni 2005 op € 300,- per maand;
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 17 juni 2005 op € 200,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Reinking en Pannekoek-Dubois, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2007.