Uitspraak: 23 maart 2007
Rolnummer: 05/1022
Rolnr. rechtbank: 138806 CV 684/04
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[WERKNEEMSTER],
wonende te [X],
appellante,
hierna te noemen: [werkneemster],
procureur: mr. B.A. Wille,
FRANS MULDER FASTFOOD B.V., h.o.d.n. FEBO GORINCHEM,
gevestigd te Gorinchem,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Mulder,
procureur: mr. K. Aantjes.
Bij exploot van 11 juli 2005 is [werkneemster] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 11 april 2005, door de rechtbank Dordrecht, sector kanton, locatie Gorinchem, gewezen tussen partijen.
Bij memorie van grieven heeft [werkneemster] drie grieven tegen het vonnis aange-voerd.
Bij memorie van antwoord heeft Mulder onder overlegging van een productie de grieven bestreden.
Op 16 maart 2007 hebben partijen hun zaak door hun raadslieden doen beplei-ten, [werkneemster] door mr. J.F.D. Bruinsma, advocaat te Utrecht, en Mulder door mr. M.L.M. Stultiens, advocaat te Gorinchem. Beide raadslieden hebben een pleitnota overgelegd.
Ten slotte heeft Mulder de processtukken gefourneerd en hebben partijen arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank in de eerste vier ali-nea’s van het tussenvonnis van 22 november 2004 zijn vastgesteld, nu die als zo-da-nig in hoger beroep niet worden bestreden.
2. Het gaat, kort samengevat, om het volgende.
2.1 [werkneemster] is op 17 januari 2000 in dienst getreden bij Mulder in de functie van verkoopmedewerkster. Zij verrichtte haar werkzaamheden hoofdzakelijk bij de vestiging van Mulder in Gorinchem.
2.2 Op maandag 28 augustus 2000 zou [werkneemster] werken in het filiaal van Mul-der in Tiel. Een zusterbedrijf van Mulder heeft aan [werkneemster] een auto ter be-schik-king gesteld om daarmee naar Tiel te rijden. Op weg naar Tiel heeft [werkneemster] op de autosnelweg A15 een eenzijdig ongeval gehad met de door haar bestuurde auto. [werkneemster] is na het ongeval drie dagen ter observatie opgeno-men geweest in het ziekenhuis.
2.3 [werkneemster] heeft zich nadien meermalen onder doktersbehandeling gesteld en is arbeidsongeschikt geworden. Met ingang van 23 juni 2002 is haar een WAO-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
2.4 Bij besluit van 17 december 2004 heeft het UWV de arbeidsongeschiktheids-uitkering van [werkneemster] ingetrokken. Op verzoek van Mulder heeft de rechtbank de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 31 december 2005 ontbonden onder toekenning aan [werkneemster] ten laste van Mulder van een vergoeding ter grootte van één maand loon.
2.5 [werkneemster] heeft een aantal vorderingen ingesteld die gebaseerd zijn op de stelling dat Mulder schadeplichtig is voor het ongeval en de daaruit voortvloeien-de gevolgen. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. Hiervan is [werkneemster] in hoger beroep gekomen.
3.1 De drie grieven stellen in volle omvang de vraag aan de orde of het vervoer naar Tiel plaats vond in het kader van de voor Mulder uit te voeren werkzaam-heden. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.2 Het hof overweegt het volgende. Mulder heeft niet betwist dat Mulder het roos-ter heeft gemaakt en op initiatiatief van Mulder [werkneemster] in Tiel is inge-roosterd voor 28 augustus 2000, dat [werkneemster] op 28 augustus 2000 eerst naar de vesti-ging van Mulder in Gorinchem is gegaan en vervolgens in een door een zuster-bedrijf van Mulder ter beschikking gestelde auto richting Tiel is vertrokken. Hieruit leidt het hof af, dat het vervoer naar Tiel – en dus ook het ongeval – plaats vond in het kader van de voor Mulder uit te voeren werkzaamheden. Ook als het roos-ter tevoren met [werkneemster] zou zijn doorgesproken en [werkneemster] bezwaren had kunnen maken tegen inroostering in Tiel en [werkneemster] het werken in Tiel wel prettig vond, leidt dat niet tot een ander oordeel, mede in aanmerking genomen dat het vereiste dat de schade de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is overkomen, ruim moet worden uitgelegd, aldus HR 15 de-cember 2000, NJ 2001,198. Dit betekent dat de grieven van [werkneemster] tegen het eindvonnis van de rechtbank gegrond zijn.
4.1 Op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep moet het hof de overige verweren van Mulder tegen de vorderingen van [werkneemster] behandelen.
4.2 Mulder heeft het verweer gevoerd dat [werkneemster] niet aan haar stelplicht heeft voldaan en geen feiten heeft gesteld op grond waarvan [werkneemster] meent dat Mul-der (de gevolgen van) het ongeval zouden kunnen worden toegerekend. Ten aanzien van dit verweer overweegt het hof het volgende.
4.3 Volgens [werkneemster] is Mulder op grond van goed werkgeverschap (art.7:611 BW) en de redelijkheid en billijkheid aansprakelijk en schadeplichtig voor het ongeval. Zij heeft echter vooraf-gaand aan de pleidooien in hoger beroep geen feiten en omstandigheden gesteld die ertoe leiden dat Mulder op grond van goed werkgeverschap en/of de redelijk-heid en billijkheid aansprakelijk zou zijn voor de gevolgen van het [werkneemster] in het kader van de uitvoering van haar werk overkomen ongeval. Dit betekent dat de vorderingen van [werkneemster] op grond van haar stellingen voorafgaand aan de pleidooien in hoger beroep niet toewijsbaar zijn.
4.4 Bij de pleidooien in hoger beroep heeft [werkneemster] gesteld dat op de bewuste dag in de vestiging in Gorinchem voorafgaand aan haar rit naar Tiel gewerkt werd met chemische middelen en dat zij mogelijk door die middelen enigszins be-dwelmd is geraakt dan wel de middelen haar weggedrag hebben kunnen beïn-vloe-den hetgeen mogelijk van invloed kan zijn geweest op de oorzaak van het ongeval. Mulder heeft deze stelling bij gelegenheid van de pleidooien gemoti-veerd betwist. De raadsman van [werkneemster] heeft tijdens de pleidooien verklaard dat niet te bewijzen is dat omstandigheden op de werkplek invloed hebben gehad op het ongeval. Daarom zal het hof ervan uitgaan dat omstandigheden op de werk-plek geen invloed hebben gehad op het ongeval.
4.5 [werkneemster] heeft bij gelegenheid van de pleidooien gesteld dat Mulder geen schadeverzekering inzittenden zou hebben. Echter, als bijlage van productie IV bij inleidende dagvaarding in eerste aanleg bevindt zich een kopie van een brief van Maxima Verzekeringen van 11 oktober 2002 met de volgende inhoud:
“Betreft: ongeval d.d. 28-08-2002; S. [werkneemster]
Polisnummer: 522000444957 (ongevallen inzittenden)
Geachte heer Mulder en mevrouw Smits,
Van Stad Rotterdam verzekeringen ontvingen wij het volgende bericht.
Met betrekking tot de schadebehandeling kan de medisch adviseur van Stad Rotterdam het noodzakelijk achten om informatie in te winnen bij de huisarts en/of behandelend specialist. Hierdoor kan een juist oordeel gevormd worden omtrent de gezondheidstoestand van mevrouw [werkneemster].
Hiervoor is echter toestemming van mevrouw S. [werkneemster] nodig. Wij verzoeken u vriendelijk bijgaande machtiging door mevrouw [werkneemster] in te laten vullen en ondertekend via bijgaande antwoordenvelop naar Stad Rotterdam te sturen.”
4.6 [werkneemster] heeft bij gelegenheid van de pleidooien verklaard dat zij de bij de brief van 11 oktober 2002 gevoegde machtiging heeft ingevuld, ondertekend en opgestuurd.
4.7 Uit de brief van 11 oktober 2002 leidt het hof af dat onder polisnummer 522000444957 een ongevallen inzittendenverzekering is gesloten, waar [werkneemster] als verzekerde onder viel tijdens het ongeval. Immers, als [werkneemster] ten tijde van het ongeval niet als verzekerde onder deze polis viel, valt niet in te zien waarom Maxima Verzekeringen om een machtiging verzocht om medische informatie op te vragen. Hiertegenover heeft [werkneemster] onvoldoende onder-bouwd dat er voor haar als bestuurder/inzittende geen verzekering zou zijn afgesloten. Het hof gaat er dan ook van uit dat [werkneemster] als verzekerde viel onder een ongevalleninzittenden-verzekering. Indien en voor zover al sprake is van een onderscheid tussen een schadeverzekering inzittenden en een ongeval-len-inzittendenverzekering, heeft [werkneemster] haar stellingen onvoldoende onderbouwd om daaraan betekenis te kunnen toekennen.
4.8 [werkneemster] heeft bij gelegenheid van de pleidooien verklaard dat zij voor-afgaand aan de rit naar Tiel aan Mulder nog wel gevraagd heeft of Mulder goed verzekerd was voor het geval zij een ongeval zou krijgen. Mulder heeft betwist dat [werkneemster] dit gevraagd heeft. Nu het hof ervan uit gaat dat [werkneemster] als ver-zekerde onder een inzittendenverzekering viel, acht het hof niet relevant of [werkneemster] dit gevraagd heeft.
4.9 [werkneemster] heeft nog verwezen naar een uitspraak van dit hof van 26 januari 2007, zonder te vermelden welke uitspraak zij bedoelt. Het hof vermoedt dat zij het arrest met nummer LJN:AZ8884 bedoelt. Er is echter een belangrijk verschil tussen de zaak die tot het arrest van 26 januari 2007 heeft geleid, en de onder-ha-vige zaak. In de zaak die geleid heeft tot het arrest van 26 januari 2007, nam de werknemer structureel voor zijn werkgeefster aan het verkeer deel, terwijl [werkneemster] niet heeft weersproken dat zij slechts incidenteel voor haar werk-geef-ster aan het verkeer deelnam.
4.10 Naar het oordeel van het hof zijn er geen feiten en omstandigheden die ertoe leiden dat Mulder op grond van goed werkgeverschap en/of redelijkheid en billijkheid aansprakelijk is voor de gevolgen van het [werkneemster] in de uitvoering van haar werk overkomen ongeval. Dit betekent dat de vorderingen van [werkneemster] niet toewijsbaar zijn. Het bestreden vonnis moet – onder verbetering van gronden – worden bekrachtigd.
5. Het hof zal [werkneemster] als de in hoger beroep in het ongestelde partij in de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Dordrecht, sector kanton, locatie Gorinchem, van 11 april 2005;
veroordeelt [werkneemster] in de proceskosten in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Mulder begroot op € 2.926,-, waarvan € 244,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris van de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, T.L. Tan en J.W. van Rijkom en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2007 in aanwezigheid van de griffier.