ECLI:NL:GHSGR:2007:BA3565

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/892
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van appel en loondoorbetaling in arbeidsgeschil

In deze zaak heeft [werkgever] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam, Sector Kanton, d.d. 22 maart 2005, waarin hij werd veroordeeld tot loondoorbetaling aan [werknemer]. Het hof heeft vastgesteld dat het vonnis van 30 november 2004 niet alleen een interlocutoir tussenvonnis was, maar ook een gedeeltelijk eindvonnis, waardoor [werkgever] op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen drie maanden in beroep had moeten komen. Aangezien [werkgever] pas op 21 juni 2005 hoger beroep heeft ingesteld, is hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn appel tegen het vonnis van 30 november 2004. Het hoger beroep tegen het vonnis van 22 maart 2005 is wel tijdig ingesteld, maar de grief van [werkgever] tegen de kostenveroordeling faalt. Het hof oordeelt dat de rechtbank [werkgever] terecht als grotendeels in het ongelijk gestelde partij heeft beschouwd en hem in de proceskosten heeft veroordeeld. Het hof bekrachtigt het vonnis van 22 maart 2005 en verklaart [werkgever] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het eerdere vonnis.

Uitspraak

Uitspraak: 9 maart 2007
Rolnummer: 05/892
Rolnummer rechtbank: 544520 CV EXPL 04-13404
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[WERKGEVER],
handelend onder de naam Tropische Tuin […],
wonende te [X],
appellant,
hierna te noemen: [werkgever],
procureur: mr. M.D. Winter,
tegen
[WERKNEMER],
(in eerste aanleg ook aangeduid als [werknemer]),
wonende te [X],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werknemer],
procureur: mr. E.J.W.F. Deen.
Het geding
1. Bij exploot van 21 juni 2005 is [werkgever] in hoger beroep gekomen van “het vonnis van de Rechtbank te Rotterdam, Sector Kanton, d.d. 22 maart 2005, en alle aan dit vonnis voorafgaande (tussen)vonnissen, gewezen onder zaak-nummer/rolnummer 544520/04-13404” tussen partijen. [werkgever] heeft bij memorie van grieven, met één productie, één grief opgeworpen en geconclu-deerd tot vernietiging van het vonnis van 22 maart 2005. [werknemer] heeft bij memorie van antwoord de grief bestreden. Tot slot heeft [werkgever] gefourneerd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
2. Het gaat in dit geding, samengevat, om het volgende.
Tussen partijen heeft vanaf 1 september 2003 een dienstverband bestaan. Met toestemming van [werkgever] als werkgever is [werknemer] op 5 januari 2004 op vakantie gegaan naar Marokko. Afgesproken was dat [werknemer] op 22 januari 2004 het werk zou hervatten. Hij is op die datum niet op het werk verschenen. [werkgever] heeft [werknemer] tweemaal schriftelijk verzocht zich te melden. Vervolgens heeft zich een correspondentie ontwikkeld waarbij [werknemer] bij brieven van 17 en 23 maart 2004 heeft geprotesteerd tegen een volgens hem door [werkgever] verleend ontslag op staande voet en [werkgever] bij brief van 1 april 2004 [werknemer] heeft opgeroepen op 5 april 2004 te verschijnen teneinde uitleg te geven over zijn afwezigheid. Toen [werknemer] op 5 april 2004 niet verscheen heeft [werkgever] [werknemer] bij brief van 7 april 2004 op staande voet ontslagen.
3. Bij inleidende dagvaarding heeft [werknemer] gevorderd de veroordeling van [werkgever], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan loon van € 1.340,-- bruto per maand met ingang van 1 januari 2004 tot aan de dag dat de dienstbe-trekking rechtsgeldig zal komen te eindigen, te vermeerderen met het vakantie-geld ad 8,25%, te betalen op de door de wet bepaalde tijdstippen, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging en de wettelijke rente en met veroordeling van [werkgever] in de kosten. [werknemer] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij op 19 januari 2004 arbeidsongeschikt is geraakt en dat middels een faxbericht op 20 januari 2004 aan [werkgever] heeft gemeld. Na controle door de Caisse Nationale de Securité Sociale heeft [werknemer] [werkgever] op 16 februari 2004 van zijn verlengde arbeidsongeschiktheid in kennis gesteld. [werknemer] heeft bij brieven van 17 en 23 maart 2004 de nietigheid van het ontslag ingeroepen en zich beschikbaar gehouden voor arbeid.
4. Na door [werkgever] gevoerd verweer heeft de rechtbank bij vonnis van 30 november 2004 [werkgever] veroordeeld “om aan [werknemer] te betalen aan loon € 1.340,-- bruto per maand, gerekend van 1 januari 2004 tot 22 januari 2004 en verder met ingang van 18 maart 2004 tot aan de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal eindigen, te vermeerderen met vakantietoeslag ad 8,25%, te betalen op de door de wet bepaalde tijdstippen, alles vermeerderd met de wette-lijke verhoging berekend volgens de wet en de wettelijke rente, vanaf de dag van de dagvaarding voor zover [werkgever] toen met de voldoening in verzuim was en overigens vanaf de dag dat dit laatste het geval is geworden, een en ander tot de dag van voldoening” en, alvorens verder te beslissen, [werknemer] toegelaten “te bewijzen dat hij zich behoorlijk ziek heeft gemeld en hoe lang de ziekte heeft voortgeduurd.”
Nadat [werkgever] had doen weten af te zien van het leveren van bewijs heeft de rechtbank, overwegend dat niet was komen vast te staan dat [werknemer] zich behoorlijk ziek had gemeld, bij vonnis van 22 maart 2005 het meer of anders gevorderde afgewezen en [werkgever] veroordeeld in de proceskosten.
5. [werkgever] heeft één grief voorgedragen tegen het vonnis van 22 maart 2005 “en alle daaraan ten grondslag liggende tussenvonnissen.” De grief luidt als volgt:
“Ten onrechte heeft de Kantonrechter [werkgever] veroordeeld zoals geformu-leerd onder het kopje “De beslissing” in het (tussen)vonnis d.d. 30 november 2004 en hem tevens veroordeeld in de proceskosten (zie eindvonnis).”
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
6. Het hof stelt vast dat, anders dan [werkgever] kennelijk meent, het vonnis van 30 november 2004 niet slechts een interlocutoir tussenvonnis is, maar dat het tevens een gedeeltelijk eindvonnis, een zgn. deelvonnis is. Immers, blijkens het hiervoor onder 4. weergegeven dictum van dat vonnis is daarbij niet alleen een bewijsopdracht aan [werknemer] gegeven, maar is [werkgever] - kort gezegd - veroordeeld tot loondoorbetaling aan [werknemer]. Dat betekent dat [werkge-ver], op straffe van niet-ontvankelijkheid, overeenkomstig het bepaalde in artikel 339 lid 1 Rv., binnen drie maanden van (het niet-interlocutoire deel van) dat vonnis in beroep had dienen te komen. [werkgever] heeft evenwel eerst bij ex-ploot van 21 juni 2005 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 30 november 2004. Dat betekent dat [werkgever] daarmee te laat is. Nu tegen het interlocutoi-re deel van het vonnis geen grieven zijn gericht dient [werkgever] niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn appel tegen dit vonnis. Zijn hoger beroep tegen het vonnis van 22 maart 2005 is wel tijdig, immers binnen drie maanden, ingesteld.
Ten aanzien van het vonnis van 22 maart 2005
7. De grief van [werkgever] tegen de kostenveroordeling in dit vonnis faalt. Nu [werkgever] bij voormeld (inmiddels onherroepelijk) deelvonnis is veroordeeld tot loondoorbetaling aan [werknemer] en het afgewezen gedeelte van de vorde-ring betrekking heeft op een periode van een kleine twee maanden, heeft de rechtbank [werkgever] terecht als grotendeels in het ongelijk gestelde partij be-schouwd en hem in de proceskosten veroordeeld.
8. De conclusie is dat het hoger beroep faalt. [werkgever] zal als de in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van [werknemer].
Beslissing
Het hof:
- verklaart [werkgever] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 30 november 2004;
- bekrachtigt het vonnis van 22 maart 2005 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, gewezen tussen partijen;
- veroordeelt [werkgever] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] begroot op € 1.138,00 (waarvan € 244,00 voor griffierecht en € 894,00 voor salaris gemachtigde) te voldoen:
a. aan de griffier van het hof € 1.077,00 (waarvan € 183,00 voor in debet gesteld griffierecht en € 894,00 voor salaris procureur), waarmee de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv;
b. aan [werknemer] € 61,00 voor niet in debet gesteld griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H van Coeverden, T.L. Tan en J.W. van Rij-kom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2007 in bijzijn van de griffier.