ECLI:NL:GHSGR:2007:BA4256

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1430-R-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Labohm
  • J. Mulder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en verdiencapaciteit van de vrouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichting van de man ten opzichte van de vrouw. De vrouw, 44 jaar oud, werkt parttime als receptioniste en heeft een bruto salaris van € 475,- per maand, aangevuld met een reiskostenvergoeding en een onkostenvergoeding. Het hof oordeelt dat de vrouw niet voldoende heeft aangetoond dat zij niet in staat is om haar verdiencapaciteit te verhogen. Het hof verwacht van de vrouw dat zij haar mogelijkheden om meer te werken benut, vooral gezien het feit dat de kinderen grotendeels zelfstandig zijn. Het hof kent de vrouw een verdiencapaciteit toe van ten minste € 1.400,- bruto per maand, met een termijn tot 1 juli 2008 om deze te realiseren. De man heeft in eerste aanleg een draagkrachtberekening overgelegd, waaruit blijkt dat hij in staat is om met ingang van 1 juli 2008 een alimentatie van € 1.250,- per maand te betalen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking voor de periode tot 1 juli 2008, maar wijzigt de alimentatieverplichting met ingang van die datum. De beslissing is genomen na een mondelinge behandeling waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die in eerste aanleg zijn vastgesteld, en heeft de grieven van de man en de verweren van de vrouw zorgvuldig gewogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 11 april 2007
Rekestnummer. : 1430-R-06
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-160
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J. Dongelmans,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. W. Heemskerk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 13 oktober 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 18 juli 2006.
De vrouw heeft op 24 november 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 16 januari 2007 en 7 maart 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 8 maart 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 16 maart 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. N.J. Glen-Boedhram. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam. Bij die beschikking is het verzoek van de man tot nihilstelling van (onder meer) de alimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 januari 2006, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking, voor zover deze de alimentatie voor de vrouw betreft te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, de door de man te betalen alimentatie voor de vrouw met ingang van 1 januari 2006 op nihil te stellen.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof, zonodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De man heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd, die ertoe strekken dat de alimentatie op nihil wordt gesteld. In grief vier stelt de man - kort gezegd - dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw niet in staat is meer dan 16 uur per week te werken. De man meent dat de vrouw op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is om meer te werken, en dat het voor haar mogelijk moet zijn, mede gelet op de thans aantrekkende arbeidsmarkt, een baan te vinden waaruit zij veel meer inkomen uit arbeid kan verwerven, zodat zij geen behoefte meer heeft aan aanvullende alimentatie zijdens de man.
5. De vrouw heeft zich verweerd en gesteld dat haar kansen op de arbeidsmarkt slecht zijn. Partijen hadden een traditioneel huwelijk met een traditioneel rolpatroon. Zij had tijdens het huwelijk geen baan en dus geen eigen inkomen. Zij heeft weinig of geen werkervaring en heeft geen opleiding genoten. Zij heeft geen mogelijkheid gehad om aan haar carrière te werken of cursussen en/of opleidingen te volgen. Voorts is zij vanwege haar gezondheid in beperkte mate beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Volgens haar kan zij maximaal 16 uur per week werken. Ter staving heeft zij een doktersverklaring overgelegd.
6. Het hof overweegt als volgt.
De vrouw, 44 jaar, werkt met ingang van 1 april 2005 blijkens de salarisspecificaties van februari, maart en april 2006 gedurende 12,5 uur per week als receptioniste. Zij is in staat gebleken om een inkomen uit arbeid te verwerven. Haar salaris bedraagt € 475,- bruto per maand. Verder ontvangt zij een reiskostenvergoeding van € 160,- per maand en een onkostenvergoeding van € 50,- per maand. Het hof is, gelet op de stukken en het besprokene ter zitting, van oordeel dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij, op termijn, niet in staat is op enigerlei wijze meer in haar eigen levensonderhoud te voorzien dan thans het geval is. Evenmin heeft de vrouw aannemelijk gemaakt dat zij haar best heeft gedaan om op enige wijze aan ander werk te komen teneinde haar verdiencapaciteit zo veel mogelijk te benutten. Het enkele feit dat de vrouw een doktersverklaring heeft overgelegd met betrekking tot haar gestelde gezondheidsperikelen, acht het hof, mede gelet op de inhoud daarvan, daartoe onvoldoende. Van de vrouw mag verwacht worden dat zij alles in het werk zal stellen om ervoor te zorgen dat zij een gepaste baan vindt waaruit zij meer eigen inkomsten ontvangt dan in haar huidige dienstbetrekking en waarmee zij, zo niet geheel dan toch wel gedeeltelijk, in eigen levensonderhoud kan voorzien. De verwachting is gerechtvaardigd gelet op de maatschappelijke opvattingen en het feit dat de twee kinderen al grotendeels zelfstandig zijn. Het hof acht het in de gegeven omstandigheden redelijk en billijk om de vrouw op termijn een verdiencapaciteit toe te rekenen van tenminste € 1.400,- bruto per maand. Omdat op dit moment nog niet is te voorzien wanneer de vrouw haar verdiencapaciteit ten volle kan benutten, is het hof van oordeel dat de vrouw een periode moet worden geboden om dit te bewerkstelligen. Het hof acht een periode van ruim een jaar, met ingang van 1 juli 2008, redelijk en billijk. Daarbij zij vermeld dat niet uit te sluiten is dat na die periode alsnog blijkt dat, alle inspanningen ten spijt, die financiële zelfstandigheid niet haalbaar is. Het is dan evenwel aan de vrouw om een en ander overtuigend door middel van schriftelijke bewijsstukken aan te tonen. De grief van de man slaagt derhalve.
7. Het hof heeft bij beschikking van 25 februari 2004 een bruto behoefte bij de vrouw vastgesteld van afgerond € 2.500,- per maand. De rechtbank is van dit bedrag in haar bestreden beschikking niet afgeweken. Gelet op de door het hof vastgestelde verdiencapaciteit van de vrouw met ingang van 1 juli 2008 van € 1.400,- per maand, en haar geïndexeerde behoefte van om en nabij € 2.650,- per juli 2008, is het hof van oordeel dat de vrouw behoefte heeft aan een door de man te betalen alimentatie van € 1.250,- per maand met ingang van 1 juli 2008.
8. De draagkracht van de man.
De man heeft in eerste aanleg een draagkrachtberekening overgelegd, waaruit volgens hem een netto draagkracht blijkt van € 809,36 per maand. De man is daarbij uitgegaan van een winst uit onderneming van € 90.192,- per jaar, in tegenstelling tot de door de vrouw gestelde hogere winst van € 155.102,- per jaar. Wat hiervan ook zij, indien de door de man gestelde netto draagkracht van € 809,36 per maand gebruteerd wordt en rekening wordt gehouden met diverse niet vermelde heffingskortingen, is de man ruimschoots in staat om met ingang van 1 juli 2008 een bijdrage van € 1.250,- per maand aan de vrouw te betalen. Voor wat betreft de periode tot 1 juli 2008 is het hof van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat hij niet in staat is de door dit hof bij beschikking van 25 februari 2004 vastgestelde alimentatie te betalen, nu de man onvoldoende financiële gegevens heeft overgelegd, en ook ter zitting zijn financiële situatie niet genoegzaam heeft verduidelijkt. De man heeft geen (voorlopige) jaarcijfers over 2005 en 2006 overgelegd, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Ter terechtzitting heeft de man geen enkele relevante verklaring gegeven waarom hij die cijfers niet heeft kunnen overleggen. In dit kader heeft de vrouw ter zitting onweersproken verklaard dat de Informatie Beheer Groep, met het oog op het berekenen van de toelage voor de studerende dochter, wel bekend is met de jaarcijfers over 2005. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen, behoeft hetgeen de man nog nader heeft gesteld, geen verdere behandeling, aangezien dit niet tot een ander oordeel zal leiden.
9. Mitsdien moet beslist worden als volgt.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover deze de periode tot 1 juli 2008 betreft;
vernietigt de bestreden beschikking met ingang van 1 juli 2008 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van het hof te ’s-Gravenhage van 25 februari 2004 - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 1 juli 2008 op € 1.250,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Labohm en Mulder, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2007.