GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 11 april 2007
Rekestnummer. : 1111-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-2150
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur voorheen mr. K.M. Heins, thans mr. J.M. Vervoorn,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J.P. Verhaar-Kok.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 17 augustus 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 13 juni 2006.
De man heeft op 26 september 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 14 maart 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 30 maart 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar procureur en de man, bijgestaan door zijn procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De vrouw en de man zijn [in] 1996 met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk is het volgende nog minderjarige kind geboren:
[de minderjarige], geboren [in] 2001, verder: [de minderjarige], die bij de vrouw verblijft.
Het huwelijk is [in] 2003 omgezet in een geregistreerd partnerschap, vervolgens is het geregistreerd partnerschap [in] 2003 beëindigd.
Bij convenant tot beëindiging geregistreerd partnerschap, welke door partijen is ondertekend op 15 november 2003, zijn partijen onder meer overeengekomen dat de man een kinderalimentatie voor [de minderjarige] zal voldoen van € 330,- per maand en een alimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 december 2003 van € 58,- per maand. In het convenant is een niet-wijzigingsbeding opgenomen.
Op 6 april 2006 heeft de man de rechtbank te ‘s-Gravenhage verzocht de aan de vrouw te betalen alimentatie ten laste van de man, met ingang van 1 januari 2006, vast te stellen op nihil en de kinderalimentatie op € 100,- per maand, dan wel zodanige alimentatieverplichtingen vast te stellen als de rechtbank redelijk acht. De vrouw heeft tegen dit inleidende verzoek geen verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 januari 2006 bepaald op nihil en de kinderalimentatie op € 100,- per maand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de hoogte van de kinderbijdrage en de alimentatie voor de vrouw.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de man de veroordelen in de kosten van beide instanties, één en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof de vrouw in haar appel niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vrouw betwist in haar eerste grief de stelling van de man dat de vrouw inmiddels voldoende in de gelegenheid is geweest om in haar eigen inkomen te voorzien en een bijdrage te kunnen leveren aan de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. Gezien de jonge leeftijd van [de minderjarige] kan niet van de vrouw verlangd worden dat zij een dermate geschikte functie op de arbeidsmarkt vindt die maakt dat zij financieel onafhankelijk wordt. Daarbij heeft de vrouw in 2002 een lichte herseninfarct gehad waardoor zij nog steeds te kampen heeft met lichamelijke beperkingen, aldus de vrouw. Ter terechtzitting heeft de vrouw haar beroepschrift toegelicht en aangevuld. Zij doet een beroep op het niet-wijzigingsbeding zoals opgenomen in het echtscheidingsconvenant dat op 15 november 2003 tussen partijen is gesloten. Op grond hiervan kan de partneralimentatie volgens de vrouw niet worden verlaagd of op nihil worden gesteld.
5. De man stelt in zijn verweerschrift dat hij ervan uitgegaan is dat de vrouw inmiddels beschikt over eigen inkomen uit arbeid, 3 jaar nadat partijen uit elkaar zijn gegaan. Hij heeft zijn verzoek in eerste aanleg gebaseerd op de wijziging van omstandigheden aan zijn zijde en niet op de wijziging aan de zijde van de vrouw. Voor zover de vrouw stelt dat zij niet kan werken door de zorg voor [de minderjarige] en haar gezondheidsproblemen, betwist de man dit. De vrouw onderbouwt haar stellingen niet volgens de man. Daarbij kan de vrouw – ondanks haar beperkingen – zeker wel werk vinden, aldus de man. De vrouw legt geen bewijsstukken van haar inkomen over. Ook de door haar opgevoerde maandlasten worden niet onderbouwd met stukken. Ter terechtzitting heeft de man gesteld dat de alimentatieplichten voortvloeiend uit het echtscheidingsconvenant een te zware last zijn voor de man.
6. Het hof oordeelt als volgt. Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting is gesteld, volgt dat partijen bij de notaris een schriftelijke overeenkomst zijn aangegaan waarin een alimentatieafspraak is opgenomen en ook een (schriftelijk) niet-wijzigingsbeding is opgenomen, op pagina V van de overeenkomst van 15 november 2003. Voorts is op pagina IV een eigen inkomstenregeling overeengekomen. Uit de wet volgt dat, in het geval partijen schriftelijk zijn overeengekomen om geen wijziging te zullen vragen van de onderling overeengekomen alimentatieafspraak, wijziging van de overeenkomst alleen mogelijk is op grond van artikel 1:159 lid 3 BW. In dit artikel is bepaald dat, ondanks een niet-wijzigingsbeding, op verzoek van een der partijen de overeenkomst door de rechter bij latere beschikking kan worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.
Naar het oordeel van het hof is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat na de totstandkoming van de overeenkomst zich een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden. Het hof is dan ook van oordeel dat het beroep van de vrouw op het niet-wijzigingsbeding slaagt.
De vrouw heeft gesteld een netto inkomen te genieten van € 633,77 per maand, en een belastingteruggave van € 66,- per maand. Het hof berekent, gezien deze gegevens, haar bruto inkomen op minder dan € 1.000,- per maand, zodat er ook geen aanleiding is om de alimentatie voor de vrouw conform de regels in de overeenkomst te verlagen. De vrouw heeft weliswaar geen gegevens overgelegd van haar hiervoor genoemde inkomen, maar het hof acht haar opgave geloofwaardig, gezien haar toelichting ter zitting.
Het hof zal derhalve de bestreden beschikking, ten aanzien van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, vernietigen.
7. Wat betreft de kinderalimentatie voert de vrouw in haar beroepschrift – kort gezegd – aan dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die de door de man verzochte wijziging van alimentatie rechtvaardigen. Ook stelt de vrouw dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat er thans geen sprake meer is van structureel overwerk. Het komt de vrouw merkwaardig voor dat de man, nu hij meer kosten heeft door zijn nieuwe gezinssamenstelling, afziet van overwerk.
De man heeft een inspanningsverplichting ten opzichte van [de minderjarige] en is wettelijk verplicht om een financiële bijdrage te leveren aan haar verzorging en opvoeding op een zelfde niveau als tijdens de samenwoning gebruikelijk was. Ter terechtzitting heeft de vrouw gesteld dat de nieuwe partner van de man, met wie hij samenwoont, voor haar twee kinderen alimentatie ontvangt van haar ex-partner. Daarbij heeft de nieuwe partner van de man volgens de vrouw een eigen inkomen.
Voorts betwist de vrouw de volgende posten van de door de man overgelegde draagkrachtberekening:
- de bijstandsnorm voor een gezin;
- de kosten van de omgangsregeling van € 50,-.
8. De man stelt in zijn verweerschrift dat hij thans alleen de zorg heeft voor zijn nieuwe gezin. Hij is daarom niet meer in staat de hoge alimentatieverplichtingen voor [de minderjarige] te voldoen. Voor de nieuwe partner van de man is, door de situatie van haar twee kinderen (ADHD, autisme, speciaal onderwijs en ziekenhuisbezoek) een vaste baan met vaste werktijden niet haalbaar. Verder stelt de man dat hij wel heeft gerekend met eventuele extra inkomsten door uit te gaan van de jaaropgaven. De overuren zijn wel meegewogen bij zijn draagkrachtberekening. De man heeft nooit betoogd dat geen sprake meer zou zijn van overuren. Ter terechtzitting heeft de man aangeboden om een bedrag van € 131,- per maand aan kinderalimentatie te betalen aan de vrouw. Vervolgens heeft hij de door hem overgelegde draagkrachtberekening toegelicht. Ook heeft hij vermeld dat zijn nieuwe partner inmiddels als oproepkracht in de avonduren werkzaam is bij zijn werkgever. Zij heeft een inkomen van ongeveer € 400,- bruto per maand. Verder heeft de man toegegeven dat zijn partner alimentatie voor haar kinderen ontvangt. Ter onderbouwing van de door hem opgevoerde kosten voor de omgangsregeling, stelt de man dat hij en [de minderjarige] elke zondag van 11.00 – 18.00 uur omgang hebben met elkaar. Tot slot brengt de man naar voren dat het voor de verdeling van de behoefte van [de minderjarige], ook van belang is te weten wat het inkomen van de vrouw is.
9. Het hof is van oordeel dat het opnieuw starten van een gezin door de man in onderhavige zaak aangemerkt kan worden als een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, waardoor het aanvankelijk tussen partijen overeengekomen bedrag voor de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Op grond hiervan dient het hof de draagkracht van de man opnieuw vast te stellen. Het hof gaat daarbij uit van de op 14 maart 2007 overgelegde draagkrachtberekening van de man. De vrouw heeft enkele posten hiervan betwist. Het hof zal hierna de betwiste posten van deze draagkrachtberekening afzonderlijk bespreken. Het hof gaat er hierbij van uit dat overige – niet betwiste – posten vaststaan.
Het hof zal aan de stelling van de man, dat het van belang is te weten wat het inkomen van de vrouw is in het kader van de verdeling van de behoefte van [de minderjarige], voorbij gaan nu de vrouw, zoals hiervoor overwogen, een inkomen heeft lager dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
10. Het hof gaat voor het inkomen van de man uit van zijn jaaropgave 2006. Hierin is het overwerk van de man begrepen. Niet is aannemelijk gemaakt dat de man een hoger inkomen genoot.
11. Het hof is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de nieuwe partner van de man zich heeft ingespannen om werk te vinden. Eveneens is gebleken dat zij voorheen huishoudelijke werkzaamheden verrichtte en met ingang van oktober 2006 in de avonduren op oproepbasis werkt voor de werkgever van de man. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat de twee kinderen van de nieuwe partner van de man extra zorg nodig hebben waardoor de nieuwe partner van de man niet volledig beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Gelet op het voorgaande zal het hof uitgaan van de bijstandsnorm van een gezin, vermeerderd met het inkomen van de nieuwe partner van de man. Het hof gaat er hierbij vanuit dat, nu de man geen stukken heeft overgelegd waaruit de hoogte van het huidige en vorige inkomen van zijn partner blijkt, het inkomen van de partner van de man € 400,- bruto per maand bedroeg en bedraagt. Het hof zal, gezien het fiscale stelsel en de heffingskortingen, dit inkomen meenemen als netto inkomen.
12. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man bij de berekening van de lasten rekening houden met de kosten van de zorgverzekering van de man en zijn partner verhoogd met de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 162,-.
13. Gebleken is dat de man een omgangsregeling met [de minderjarige] heeft van 1 dag in de week van 11.00 - 18.00 uur. Het hof acht het redelijk om, uitgaande van een forfaitair bedrag van € 5,- per kind per dag, rekening te houden met € 20,- per maand aan omgangskosten.
14. Rekening houdend met bovenstaande, alsmede met de niet door de vrouw betwiste overige posten van de draagkrachtberekening van de man, komt het hof tot de conclusie dat de draagkracht van de man een alimentatie voor [de minderjarige] toelaat van € 300,- per maand, zodat de bestreden uitspraak, ook ten aanzien van de kinderbijdrage, moet worden vernietigd.
15. Het bovenstaande geeft aanleiding de bijdrage voor [de minderjarige] met ingang van 1 januari 2006 te wijzigen. Het hof zal daarbij bepalen, dat de vrouw de door de man tot op heden eventueel teveel betaalde alimentatie niet hoeft terug te betalen, gelet op het consumptief karakter van alimentatiebetalingen.
16. De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de kosten van beide procedures. Het hof zal dit verzoek afwijzen gezien de aard van de procedures.
17. Gelet op het bovenstaande dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de man, ten aanzien van de partneralimentatie, alsnog af;
bepaalt de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], met ingang van 1 januari 2006, op € 300,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw de tot op heden eventueel door de man teveel betaalde alimentatie niet hoeft terug te betalen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Husson en Labohm, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2007.