ECLI:NL:GHSGR:2007:BA4833

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
382-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • van Nievelt
  • Stille
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding met geschil over activa en passiva

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap na de ontbinding van het huwelijk van partijen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was van mening dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat bepaalde schulden, waaronder een krediet bij ABN AMRO, bij helfte over partijen verdeeld dienden te worden. De vrouw stelde dat zij niet op de hoogte was van het bestaan van deze schulden en dat de man deze had aangewend voor persoonlijke uitgaven na de scheiding. De man, verweerder in hoger beroep, betwistte de claims van de vrouw en verzocht het hof de eerdere beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 augustus 2006 werd de zaak pro forma aangehouden om de vrouw de gelegenheid te geven een huurwoning te vinden. Het hof oordeelde dat de peildatum voor de waardering van de activa en passiva de datum van de ontbinding van het huwelijk was, 1 juli 2005, zoals partijen waren overeengekomen. Het hof nam de door de rechtbank vastgestelde feiten over, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen was gericht.

Het hof oordeelde dat de totale waarde van de ontbonden huwelijksgemeenschap € 195.848,82 bedroeg, waarbij ieder van partijen recht had op de helft. De man kreeg de woning en bepaalde activa toegewezen, maar moest de vrouw een bedrag betalen uit hoofde van overbedeling. De vrouw kreeg enkele sieraden en een klein bedrag aan activa toegewezen, maar ook zij had recht op een betaling van de man. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank voor zover het de verdeling betrof en stelde de verdeling opnieuw vast, waarbij het de belangen van beide partijen in acht nam.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 april 2007
Rekestnummer. : 382-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 04-2665
[appellante],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. A. Schuil,
tegen
[verweerder],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. B.C.V.J. van Leur.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 21 maart 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 22 december 2005, welke is verbeterd bij beschikking van 30 januari 2006.
De man heeft op 26 april 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn op 9 juni 2006 bij het hof aanvullende stukken ingekomen.
Op 23 augustus 2006 is de zaak mondeling behandeld, waarvan proces-verbaal. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar procureur, en de man, bijgestaan door zijn procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureurs onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. Op verzoek van partijen is de zaak pro forma aangehouden teneinde de vrouw in de gelegenheid te stellen een huurwoning te vinden.
Nadien zijn de volgende stukken bij het hof ingekomen: van de zijde van de vrouw de processen-verbaal van 17 december 2004 en 27 oktober 2005.
Partijen hebben het hof bij schrijven van 30 oktober 2006 laten weten dat het niet gelukt is om alsnog tot een minnelijke oplossing van het geschil te komen en dat de vrouw er niet in is geslaagd om vervangende woonruimte te vinden. Partijen verzoeken het hof een beslissing te nemen.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 11 februari 2005 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
Geschil
1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. De vrouw verzoekt schorsing van de werking van de tussen partijen gewezen en uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking te bevelen en de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de goederen die partijen in gemeenschappelijk eigendom hebben, vast te stellen met inachtneming van het gestelde in het beroepschrift.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De verdeling betreft vermogensbestanddelen die behoren tot de tussen partijen bestaande ontbonden huwelijksvermogensgemeenschap. Het hof zal - mede gelet op het bepaalde in artikel 3:179 BW - een verdeling van de gehele ontbonden gemeenschap als uitgangspunt nemen.
5. Omtrent een aantal van de tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddelen en schulden zijn tussen partijen geschillen gerezen. Het hof zal daarover als volgt beslissen. Daarbij zij voorop gesteld dat bij de waardering van de tot de ontbonden gemeenschap behorende vermogensbestanddelen en schulden zal worden uitgegaan van de datum van inschrijving van de echtscheiding, te weten 1 juli 2005, nu partijen zulks zowel in eerste aanleg als bij de behandeling door dit hof het hoger beroep op 23 augustus 2006 zijn overeengekomen deze datum als peildatum te nemen.
Echtelijke woning
6. De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de echtelijke woning tegen een waarde van € 335.000,-- aan de man toebedeeld dient te worden en dat hij de helft van de overwaarde aan de vrouw dient uit te keren. De vrouw is alleen akkoord gegaan met toebedeling aan de man tegen deze waarde als zij de volledige inboedel, het zonnescherm en de tweede keuken zou krijgen. Aan de tussen partijen opgestelde inboedelverdelingslijst zou dan geen gevolg worden gegeven. In geval van een andere verdeling wenst de vrouw de waarde van het huis op € 350.000,-- gesteld te zien. Voorts heeft de man gedurende de echtscheidingsprocedure niet alle vervallen termijnen van de daarmee verbonden hypothecaire lening voldaan. Dit mag niet ten laste van de vrouw worden gebracht.
7. Naar het oordeel van het hof zijn partijen het erover eens dat de voormalige echtelijke woning aan de man dient te worden toegedeeld met uitzondering van het zonnescherm dat aan de vrouw dient te worden toebedeeld. Uit de niet door de vrouw weersproken brief van 16 maart 2005 van Meeùs Makelaars in Den Haag aan de raadsvrouwe van de man blijkt dat in 2004/2005 een bod van € 325.000,-- is gedaan, dat blijkens meergenoemde brief ‘mede gezien de huidige mark (het hof leest: markt) en de staat van onderhoud van het object absoluut reëel’ is te noemen. De man heeft bij de mondelinge behandeling op 23 augustus 2006 nog een bod van € 335.000,-- genoemd. Van andere biedingen is het hof niet gebleken. Volgens de vrouw is het huis door een makelaar op € 360.000,-- geschat. Die schatting is door de man niet weersproken. De waardering van de vrouw op € 350.000,-- ligt in de dezelfde orde van grootte, zodat het hof - mede gelet op het bod in 2004/2005 en de waardering in opdracht van beide echtgenoten - in goede justitie komt op een bedrag van € 342.500,--.
Spaargelden te Suriname
8. De vrouw verzoekt het hof te bepalen dat de man alsnog bewijs van alle transacties, stortingen en ontvangsten ter zake van de spaargelden te Suriname aanlevert, alsmede deze spaargelden in de te verdelen boedel te betrekken. Het gaat daarbij - naar het hof begrijpt - mede om gelden door de man aan zijn broer geleend. De vrouw heeft in eerste aanleg ter staving van die vordering een copie overgelegd van een schriftelijk stuk vermeldende dat de broer van de man op 1 januari 1998 een bedrag heeft geleend van de man van ƒ 100.000,-- en op 1 januari 1999 een bedrag van ƒ 70.000,--. De vrouw schatte haar aandeel in hun spaargelden in eerste aanleg op circa € 100.000,-- en thans in hoger beroep op circa € 150.000,--.
9. De man heeft tegen deze grief aangevoerd dat de rechtbank haar beslissing op dit punt reeds in haar beschikking van 11 februari 2005 heeft gegeven, zodat het hoger beroep daartegen te laat is ingesteld, aangezien die beschikking inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan.
10. Het hof verwerpt dit verweer nu de beschikking van 11 februari 2005 ten aanzien van de verdeling een tussenbeschikking is, zodat het de vrouw - als appellante - is toegestaan daarvan (alsnog) bij de eindbeschikking van 22 december 2005 in beroep te komen.
11. De rechtbank heeft in haar beschikking van 11 februari 2005, mede op grond van door de man overgelegde schriftelijke verklaringen van 20 augustus 2000 en 25 augustus 2001, beslist dat genoemde bedragen aan hem zijn terugbetaald, zodat zij bij de vaststelling van de draagkracht van de man in verband met een door de man eventueel aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud daarmee geen rekening heeft gehouden. Het hof leidt hieruit af dat de rechtbank op die grond ook geen beslissing heeft hoeven te nemen met betrekking tot de verdeling van die vorderingen, aangezien die vordering ten tijde van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap - naar het oordeel van de rechtbank kennelijk - niet meer voorhanden was. Nu de vrouw in hoger beroep geen nadere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, noch verder heeft onderbouwd waarom de beslissing van de rechtbank niet juist is, ziet het hof geen aanleiding om tot een andere beslissing te komen dan de rechtbank heeft gedaan.
12. Tussen partijen staat vast dat de totale omvang van de lening aan de broer van de man ƒ 170.000,-- heeft bedragen. Dat de man daarnaast nog bank en/of spaartegoeden zou hebben, is niet althans onvoldoende aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van de vrouw dat de ‘man beschikt over één of meerdere bankrekeningen in Suriname en Nederland via ABN AMRO’ is daarvoor onvoldoende.
13. Het beroep dat de vrouw in dit verband nog heeft gedaan op artikel 1:164 lid 1 BW faalt evenzeer, reeds omdat niet is gesteld of gebleken dat de bestreden handelingen van de man - veronderstellenderwijs al aannemende dat hij deze heeft verricht zoals de vrouw heeft gesteld - hebben plaatsgevonden na aanvang van dit geding of binnen de aldaar genoemde termijn van zes maanden.
Sieraden
14. Volgens de vrouw heeft de rechtbank de sieraden van de vrouw ten onrechte bepaald op € 500,--, terwijl deze door een deskundige getaxeerd zijn op € 129,40. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte niet de sieraden van de man in de verdeling betrokken, welke de vrouw bij gebreke aan een taxatie schat op een waarde van € 10.000,--.
15. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden tot haar beslissing omtrent de waarde van de sieraden van de vrouw is gekomen. Het hof neemt die over en maakt die tot de zijne.
16. De man heeft bezwaren gemaakt tegen het betrekken van zijn sieraden in de verdeling, omdat dit in appel voor het eerst is gebeurd. Het hof verwerpt dit bezwaar omdat het geschil betreft de ontbonden huwelijksgemeenschap en het de vrouw bovendien vrijstaat om in hoger beroep fouten gemaakt in de procedure in eerste aanleg te herstellen.
17. Nu de man heeft ontkend in het bezit te zijn van het merendeel van de door de vrouw genoemde sieraden, zal het hof zich beperken tot de twee ringen die de man heeft erkend wel te hebben. Naar het oordeel van het hof gaat het hier om kleinodiën welke de man op grond van de bevoegdheid hem gegeven in artikel 1:101 BW reeds onder zich heeft genomen. Weliswaar staat daar ‘de geschatte prijs’ tegenover, doch nu de vrouw geen enkele indicatie geeft omtrent het gewicht, de samenstelling en verdere bijzonderheden van die ringen, zal het hof die waarde op nihil stellen.
Grond in Suriname
18. Voorts stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte de grond in Suriname op € 24.821,--heeft bepaald. De rechtbank heeft de waarde bepaald door de twee taxaties te middelen, maar is daarbij voorbijgegaan aan het feit dat de taxatie van de man door een familielid verricht was. De deskundigentaxatie dient als uitgangspunt genomen te worden, te weten € 42.862,--. Subsidiair verzoekt de vrouw het hof alsnog drie deskundigen te benoemen.
19. Nu ieder van partijen een deskundige ter waardering van het in Suriname gelegen onroerend heeft aangewezen, is de rechtbank op goede gronden gekomen tot de beslissing dat de waarde op grond van middeling moet worden gevonden. Het hof neemt die over en maakt die tot de zijne. De man heeft voorts ontkend dat de deskundige door hem benoemd zou behoren tot zijn familie of bekendenkring. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw de familierelatie niet aannemelijk gemaakt, zodat het hof aan haar stellingen op dat punt voorbij moet gaan. De grief faalt en een benoeming van drie deskundigen is daarmee niet meer aan de orde.
Inboedel
20. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat partijen het eens waren over de verdeling van de inboedel conform de inboedelverdelingslijst behorende bij de brief van 22 april 2005 van de raadsvrouwe van de man aan de rechtbank. Naar het hof begrijpt voert de vrouw aan dat hier sprake is van een misverstand tussen haar en haar toenmalige raadsvrouwe mr. Seedorf-Monpellier.
21. Blijkens het proces-verbaal in eerste aanleg van 27 oktober 2005 zijn partijen het alstoen eens geworden over de verdeling van de inboedel overeenkomstig genoemde verdelingslijst. Voor zover de door de vrouw gestelde communicatiestoornissen tussen de vrouw en haar raadsvrouwe in eerste aanleg geleid hebben tot een naar de mening van de vrouw onjuiste verdeling, dienen de gevolgen daarvan voor rekening en risico van de vrouw te komen. De grief faalt mitsdien.
Auto
22. De vrouw stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de auto van het merk Kia niet tot de te verdelen inboedel behoort. De man heeft zonder toestemming van de vrouw de auto op naam van de zoon van partijen gezet om deze buiten de boedel te houden. De man stelt dit te hebben gedaan om hiermee een lening van € 20.000,-- aan zijn zoon af te lossen, maar de vrouw bestrijdt deze lening. De man heeft de koopprijs van € 21.087,-- voldaan door opname van spaargeld uit Suriname.
23. Onbestreden is dat de auto van het merk Kia op de peildatum van 1 juli 2005 niet op naam van een van partijen stond, zodat het er - behoudens tegenbewijs waartoe niets is gesteld of gebleken - voor gehouden moet worden dat die auto niet tot de gemeenschap behoorde. Mitsdien is artikel 1:164 lid 1 BW waarop de vrouw zich heeft beroepen niet aan de orde. Ook deze grief is tevergeefs opgeworpen.
ABN AMRO kredieten
24. De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het saldo van het ABN AMRO krediet 56.56.39.846 per 1 juli 2005 bij helfte over partijen dient te worden verdeeld. De vrouw wist niet van het bestaan van dit krediet af en de man heeft hiermee zijn uitgaven na het uiteengaan van partijen gefinancierd.
Subsidiair verzoekt de vrouw het hof het saldo te bepalen, omdat de man in gebreke blijft bewijsmiddelen te overleggen.
Ook met betrekking tot het saldo van de ABN AMRO rekening 59.27.16.996 per 1 juli 2005 is de vrouw van mening dat de rechtbank deze ten onrechte bij de verdeling heeft betrokken. De man is dit krediet zonder toestemming of medeweten van de vrouw aangegaan en beheerde deze. Het negatieve saldo is ontstaan na vertrek van de vrouw uit de echtelijke woning, per november 2003. De vrouw eist genoegzaam bewijs van de man dat hij gemeenschappelijke lasten heeft voldaan. De rechtbank is hieraan ten onrechte voorbijgegaan.
25. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat beide saldo’s - naar het hof begrijpt negatieve saldi - van de ABN AMRO kredieten tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoren en derhalve per de peildatum door elk van partijen bij helfte gedragen dienen te worden. Het feit dat de vrouw geen partij is geweest bij het aangaan die kredietovereenkomsten, doet daaraan niet af, noch dat zij van het aangaan van die kredieten niet op de hoogte was. Ook de bestemming van de door de man opgenomen gelden maakt die beslissing niet anders. De grieven zijn mitsdien tevergeefs opgeworpen.
26. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man aangevoerd dat de vrouw aan de man diende te betalen uit hoofde van de flexibele kredieten bij de ABN AMRO € 2.417,-- en € 2.362,--. De vrouw heeft deze bedragen niet weersproken, zodat het hof ook daarvan zal uitgaan. Dat betekent dat de onderscheiden kredieten € 4.834,-- en € 4.724,-- bedroegen. Nu de man in zijn pleitnotitie voorts verwijst naar de verdeling in de bestreden beschikking en daarin als de peildatum eveneens 1 juli 2005 wordt aangehouden, trekt het hof hieruit de conclusie dat de totale vordering van de ABN AMRO uit hoofde van genoemde kredieten op die datum € 9.558,-- bedroeg.
Comfort Card
27. De vrouw stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het saldo van de schuld bij Comfort Card per 1 juli 2005 bij helfte dient te worden verdeeld. De man heeft de helft van de aanschafprijs van de computer van zijn werkgever teruggekregen. Eveneens dienen opnamen van de man na het uiteengaan van partijen geheel voor rekening van de man te blijven.
28. Het hof is van oordeel dat de schuld uit hoofde van Comfort Card een gemeenschapsschuld is. Het beroep van de vrouw voor zover het zich richt tegen het bij de verdeling niet rekening houden door de rechtbank met een vergoeding van de werkgever aan de man, zal worden verworpen nu ook hier als peildatum 1 juli 2005 moet worden aangehouden en niet is gesteld of gebleken dat die vergoeding als vermogensbestanddeel alstoen nog aanwezig was. Mitsdien faalt ook deze grief.
29. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man aangevoerd dat de schuld aan Comfort Card € 3.629,91 bedroeg. De vrouw heeft dit bedrag niet weersproken, zodat het hof ook daarvan zal uitgaan. Nu de man in zijn pleitnotitie voorts verwijst naar de verdeling in de bestreden beschikking en daarin als de peildatum eveneens 1 juli 2005 wordt aangehouden, trekt het hof hieruit de conclusie dat dit de omvang van de vordering van Comfort Card op die datum betrof.
Belastingteruggave 2004
30. Tot slot voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte uitsluitend heeft bepaald dat een eventuele belastingteruggave over 2005 tot 1 juli 2005 bij helfte dient te worden verdeeld. Er is ook een belastingteruggave over het jaar 2004 geweest die in de verdeling dient te worden betrokken. De man dient de gegevens over te leggen.
31. Het hof is van oordeel dat de vordering van de man uit hoofde van een belastingteruggave over het jaar 2004 tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen behoort en dat deze grief van de vrouw mitsdien slaagt zodat die vordering in de verdeling dient te worden betrokken.
Postbank SpaarKrediet Polis
32. Ofschoon partijen geen grieven hebben gericht tegen de toedeling van de Postbank SpaarKrediet Polis, zal het hof met het oog op de verdeling toch de waarde daarvan moeten vaststellen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man aangevoerd dat hij aan de vrouw uit dien hoofde een bedrag moet betalen van € 607,50. De vrouw heeft dit bedrag niet weersproken, zodat het hof ook daarvan zal uitgaan. Nu de man in zijn pleitnotitie voorts verwijst naar de verdeling in de bestreden beschikking en daarin als de peildatum eveneens 1 juli 2005 wordt aangehouden, trekt het hof hieruit de conclusie dat de totale contante waarde van die polis € 1.215,-- bedroeg.
Verdeling
33. Het vorenstaande leidt tot de volgende boedelbeschrijving met geschatte waarderingen:
Activa
1. De woning aan de Anthony Fokkersingel 70 te ’s-Gravenhage, waard € 342.500,--
2. Sieraden van de vrouw, waard € 500,--
3. Sieraden van de man, waard € 0,00
4. Grond in Suriname, waard € 24.821,--
5. Inboedelgoederen als vermeld in productie 3 bij voormelde brief van
22 april 2005, waard € 0,00
6. Belastingteruggave IB 2005, ten bedrage van pro memorie
7. Belastingteruggave IB 2004, ten bedrage van pro memorie
8. Contante waarde Postbank SpaarKrediet Polis € 1.215,--
Totaal der activa: € 369.036,--
Passiva
1. Hypothecaire lening, per saldo groot € 159.999,27
2. Schuld uit hoofde van ABN AMRO-kredieten, per saldo € 9.558,--
3. Schuld uit hoofde van gebruik Comfort Card, per saldo € 3.629,91
Totaal der passiva € 173.187,18
zodat het saldo der ontbonden huwelijksgemeenschap bedraagt € 195.848,82
waarin ieder van partijen voor de helft in gerechtigd is of € 97.924,41
Aan de man wordt toegedeeld:
1. De woning aan de Anthony Fokkersingel 70 te ’s-Gravenhage, waard € 342.500,--
2. Sieraden van de man, waard € 0,00
3. Grond in Suriname, waard € 24.821,--
4. Inboedelgoederen als vermeld in productie 3 bij voormelde brief van
22 april 2005, waard € 0,00
5. Belastingteruggave IB 2005, ten bedrage van pro memorie
6. Belastingteruggave IB 2004, ten bedrage van pro memorie
7. Contante waarde Postbank SpaarKrediet Polis € 1.215,--
totaal van de goederen € 368.536,--
zulks onder de verplichting om voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld
te voldoen:
1. Hypothecaire lening, per saldo groot € 159.999,27
2. Schuld uit hoofde van ABNAMRO-kredieten, per saldo € 9.558,--
3. Schuld uit hoofde van gebruik Comfort Card, per saldo € 3.629,91
totaal van de schulden € 173.187,18
zodat de waarde van zijn verkrijging bedraagt € 195.348,82
blijkens het vorenstaande heeft hij recht op € 97.924,41
zodat hij te veel ontvangt € 97.424,41
welk laatstgenoemd bedrag, te vermeerderen met de helft van de teruggaven op grond van de aanslagen Inkomstenbelasting 2004 en 2005, hij uit hoofde van overbedeling aan de vrouw dient te voldoen.
Aan de vrouw wordt toebedeeld:
1. Sieraden van de vrouw, waard € 500,--
2. Inboedelgoederen als vermeld in productie 3 bij voormelde brief van
22 april 2005, waard € 0,00
zodat haar verkrijging bedraagt € 500,--
blijkens het vorenstaande heeft zij recht op € 97.924,41
zodat zij te weinig ontvangt € 97.424,41
welk laatstgenoemd bedrag, te vermeerderen met de helft van de teruggaven op grond van de aanslagen Inkomstenbelasting 2004 en 2005, de man uit hoofde van overbedeling aan haar dient te voldoen.
Bewijsaanbod
34. De vrouw heeft bewijs aangeboden van haar stellingen, in het bijzonder ook door middel van getuigen. Het hof zal dit bewijsaanbod als onvoldoende gespecificeerd passeren.
Conclusie
35. Mitsdien beslist het hof als volgt, waarbij het op praktische gronden de bestreden beschikking zal vernietigen en de verdeling opnieuw zal vaststellen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 december 2005 voor zover het betreft de verdeling, in zoverre opnieuw beschikkende:
verdeelt de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen zoals hiervoor onder 33 breder omschreven;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, van Nievelt en Stille, bijgestaan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2007.