GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 april 2007
Rekestnummer : 960-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-6370
[appellant],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verzoeker, tevens inciden¬teel verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.J. Trijzelaar,
[verweerster],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. S. Zijdenbos.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 13 juli 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 18 april 2006.
De moeder heeft op 22 augustus 2006 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
De vader heeft op 15 september 2006 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 11 december 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 9 maart 2007 aanvullende stukken ingekomen doch deze zijn, conform het beleid van het hof zoals neergelegd in het rekestreglement, geretourneerd en derhalve niet in behandeling genomen.
Op 14 maart 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en de moeder, bijgestaan door haar procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage. Bij die beschikking is de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de hierna te noemen minderjarige met ingang van 1 januari 2005 bepaald op € 285,- per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn, ten aanzien van de kinderalimentatie ten behoeve van de [in] 2000 uit de relatie tussen partijen geboren [minderjarige], verder: [de zoon], de omvang van de behoefte en de draagkracht van de vader.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, de door hem aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2005 te bepalen op € 136,50 per maand, met veroordeling van de moeder in de kosten van dit geding (het hof leest: het geding in hoger beroep).
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de vastgestelde behoefte van [de zoon], alsmede ten aanzien van de in aanmerking genomen huur van de vader van € 300,- per maand, en in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zo nodig met verbetering en aanvullingen van gronden, te bepalen dat de behoefte van [de zoon] aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding € 661,- per maand bedraagt. Voorts verzoekt de moeder de door de vader aan haar te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2005 te bepalen op € 500,- per maand. De vader verzet zich daartegen.
4. De moeder heeft aan haar inleidend verzoekschrift ten grondslag gelegd dat de alimentatie ten behoeve van [de zoon] vanaf het begin niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de behoefte van [de zoon] € 500,- per maand bedraagt en dat zij, gelet op haar inkomsten, zelf geen bijdrage kan leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon].
5. Zeer kort weergegeven heeft de vader in hoger beroep gesteld dat de moeder opzettelijk financiële informatie heeft achtergehouden. Als gevolg hiervan heeft de rechtbank de kinderalimentatie volgens hem ten onrechte vastgesteld op € 285,- per maand. De vader kan zich met die bijdrage niet verenigen en hij is bereid om het maandelijkse bedrag van € 136,50, dat hij tot 18 april 2006 heeft voldaan, te continueren. Voorts stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte terugwerkende kracht aan de beschikking heeft toegekend tot 1 januari 2005 en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de maandelijkse aflossing op een lening van € 11.000,- die hij op 13 januari 2005 heeft afgesloten bij de Fortis Bank. De moeder daarentegen heeft, zeer kort weergegeven, in incidenteel beroep gesteld dat de rechtbank de behoefte van [de zoon] ten onrechte op € 285,- per maand heeft bepaald en dat de rechtbank ten onrechte een huur van € 300,- per maand bij het vaststellen van de draagkracht van de vader in aanmerking heeft genomen.
6. Vaststaat dat partijen na het uiteengaan in onderling overleg een alimentatie ten behoeve van [de zoon] zijn overeengekomen van € 250,- per maand, dat de vader vervolgens gedurende een vijftal maanden € 150,- per maand is gaan voldoen en dat hij met ingang van 1 januari 2004 € 135,- per maand heeft betaald en met ingang van 1 januari 2005 € 136,50 per maand.
7. Naar het oordeel van het hof is rechtens relevant of er op het moment van de overeenkomst tussen partijen - waarbij zij een kinderalimentatie van € 250,- per maand zijn overeengekomen - sprake is geweest van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, als bedoeld in artikel 1:401 lid 5 BW. Het hof stelt vast dat partijen noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep feiten of omstandigheden hebben gesteld waaruit blijkt dat de destijds tussen hen overeengekomen kinderalimentatie voor [de zoon] tot stand is gekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Het hof passeert de stelling van de vader dat hij nadien met de moeder de lagere bedragen is overeengekomen, nu de moeder die stelling heeft betwist en de vader zijn stelling niet aannemelijk heeft gemaakt.
8. Het hof overweegt voorts dat een overeenkomst betreffende levensonderhoud op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan worden gewijzigd indien zich na het sluiten van de overeenkomst een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan. Voor het eerst ter zitting in hoger beroep heeft de vader gesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij inmiddels met zijn huidige partner een woning heeft gekocht en dat zij in juni 2007 gezinsuitbreiding verwachten, met als gevolg dat zijn maandlasten zijn gestegen en binnen afzienbare tijd nog verder zullen stijgen. Voorts heeft de vader gesteld de indruk te hebben dat de moeder inmiddels inkomen uit arbeid heeft. Nu de vader ter zitting van het hof heeft medegedeeld dat hij voornemens is een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie bij de rechtbank in te dienen en de moeder heeft gesteld dat zulks de enige juiste weg is, gaat het hof aan de door de vader gestelde wijziging van omstandigheden voorbij, temeer nu één van de gestelde wijzigingen bovendien op een toekomstige gebeurtenis ziet. Nog afgezien van het vorenstaande acht het hof het voor het eerst ter zitting in hoger beroep naar voren brengen van een wijziging van omstandigheden in strijd met een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor.
9. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van het hof dat de vader nog immer de destijds tussen partijen overeengekomen kinderalimentatie van € 250,- per maand dient te voldoen. Uit het vorenstaande volgt tevens dat hetgeen partijen ieder voor zich in hoger beroep naar voren hebben gebracht geen bespreking behoeft, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Het hof neemt daarbij in overweging dat de vrouw slechts wijziging en geen vaststelling van de alimentatieverplichting heeft gevraagd. De bestreden beschikking dient derhalve te worden vernietigd.
10. Het hof ziet geen reden, zoals door de vader is verzocht, om de moeder te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, en zal dat verzoek derhalve afwijzen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de moeder af;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, van Nievelt en van Wijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2007.