2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 [werknemer] is in november 1990 bij Ribberink in dienst getreden als magazijnbediende; later werd hij bedrijfsleider van de kantoorvakhandelwinkel van Ribberink in het overdekte winkelcentrum te [X] tegen laatstelijk een salaris van € 1.878,65 bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld.
2.2 In de functie van bedrijfsleider verzorgde [werknemer] onder andere zelfstandig de inkoop van producten, werkte hij in de winkel mee als verkoper en hield hij toezicht.
2.3 Ribberink had haar winkelvoorraad niet elektronisch beveiligd. In de winkel waren geen detectiepoortjes of beveiligingscamera’s aanwezig. Evenmin was er spiegelglas aangebracht.
2.4 In het van Ribberink afkomstige handboek voor het personeel van 1 oktober 1995 staat:
“Diefstalpreventie
Van iedere medewerk(st)er wordt verwacht dat hij of zij attent is op het tegengaan van diefstal en beschadiging van bedrijfseigendommen door derden. (…)
NOG EEN PAAR TIPS.
* wees altijd bedacht op verdacht gedrag. (…)”
2.5 In het winkelcentrum zijn beveiligingscamera’s aanwezig. Het videobewakingssysteem in het winkelcentrum wordt beheerd door de exploitant. Ribberink betaalt aan de instandhouding daarvan mee. Medewerkers van een veiligheidsdienst surveilleren in het winkelcentrum. Het kantoor van de veilligheidsdienst bevindt zich naast de winkel van Ribberink.
2.6 Uit in hoger beroep overgelegde bescheiden blijkt het volgende.
- Op 1 april 2000 omstreeks 16.45 uur was [werknemer] bezig de voor/buiten de winkel uitgestalde producten binnen te halen, toen [meneer X] (hierna: [meneer X]) hem van achteren benaderde en meermalen op hem in sloeg met een hard voorwerp. Tengevolge daarvan heeft [werknemer] ernstig blijvend letsel aan beide armen en handen opgelopen.
- Voor dit feit is [meneer X] bij arrest van dit hof van 18 april 2005 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
- [meneer X] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij op 1 april 2000 gebeld werd door zijn zuster [Y] of al in het huis van zijn moeder te [X] was, toen zijn zuster [Y] met zijn moeder van het winkelen terugkwam. [Y] vertelde hem dat zij in boekhandel Ribberink waren geweest, waar een mannelijk personeelslid haar in de gaten had gehouden. Toen zij daar een opmerking over maakte werd zij door de man beledigd. De man wilde tevens in de tas van hun moeder kijken om te zien of zij iets van de winkel daarin had gestopt. Voorts vertelde [Y] hem dat zij dat probeerde te verhinderen en dat de man vervolgens hun moeder een duw had gegeven. [meneer X] was daarop vreselijk boos geworden en met [Y] teruggegaan naar de winkel, waar [Y] hem de man aanwees.
- In zijn aangifte van 2 april 2000 heeft [werknemer] ten overstaan van de politie verklaard:
“(…) De man die mij heeft geslagen heb ik nog nooit eerder gezien. Ik ken hem niet. Wel wil ik u erop wijzen dat ik diezelfde dag omstreeks 13.00 uur wat problemen heb gehad met een vrouw. (…) Deze vrouw kwam bij ons in de winkel en bekeek de koelkastmagneten. Ik liep op dat moment in de winkel om klanten van advies te dienen en op te letten. Deze vrouw stelde het niet op prijs dat ik naar haar keek. De vrouw liep vervolgens naar de kassa om af te rekenen en gaf mij, toen ze mij voorbijliep, een duw. Ter hoogte van de kassa gaf de vrouw mij weer een duw en een por met haar elleboog en ik zei toen tegen deze vrouw: “Kunt u even normaal doen”. Ik hoorde dat zij tegen mij zei: “Houdt je rotkop, rot op”. Ik zei tegen deze vrouw: “Er is er maar een die oprot en dat bent u”. Deze vrouw heeft toen tegenstribbelend de winkel verlaten en is toen weggegaan. (…)”
- Voornoemde zuster van [meneer X], (hierna: [Y]) heeft op 29 maart 2004 ten overstaan van de politie verklaard:
“(…) Op de bewuste dag in april 2000 was ik samen met mijn moeder in (…) kantoorboekhandel Ribberink (…) naar enkele spulletjes aan het kijken. Mijn moeder wilde wat van die magneetjes voor op de koelkast hebben. Mijn moeder liep destijds met een rolator en was niet zo snel ter been. Op een gegeven moment ging mijn moeder even op haar rollator zitten. Op dat moment kwam er een medewerker van Ribberink naar ons toegelopen. Deze medewerker vroeg of wij het konden vinden. Ik vroeg de man waarom hij dat vroeg. De man bleef toen bij ons staan en ik raakte daar geïrriteerd over. Ik had het gevoel dat de medewerker dacht, dat wij iets wilden wegnemen of zo. Daar ik wat geïrriteerd was gaf ik de man een duw. Ik weet niet meer of ik de man raakte. Ik zag dat de man mij wilde duwen en ik sprong naar achteren. Hierbij raakte de man mijn moeder. Ik zag dat mijn moeder over haar toeren was. Ik vond het niet leuk dat het op die manier ging en ik verliet met mijn moeder de winkel. (…) mijn broer (kwam) bij de woning van mijn moeder. Vervolgens vertelde ik hem wat er gebeurd was. (…)”
- Een andere zuster van [meneer X], [Z], heeft op 24 maart 2004 ten overstaan van de politie verklaard dat “de ziekte van Borderline bij [Y] (is) vastgesteld. (…) [Y] is een agressief persoon. (…) die niets over haar kant laat gaan. (…) [Y] doet niets anders dan ruzie zoeken met iedereen, ze liegt alleen maar, ze probeert mensen voor haar karretje te spannen. (…)”
- De echtgenoot van [Y], [de heer R], heeft op 31 maart 2004 ten overstaan van de politie verklaard: “(…) Mijn vrouw, [Y], heeft de ziekte van Borderline. (…) [Y] is erg onzeker en kan van het ene op het andere moment opvliegend zijn, dan kan ze erg schreeuwen en tekeer gaan en zelfs agressief worden. Dan is ze in staat om je iets aan te doen, hoewel ik niet weet dat ze ooit iemand daadwerkelijk fysiek iets heeft aangedaan. (…)”
2.7 [werknemer] is per 2 april 2001 voor 80 tot 100 procent arbeidsongeschikt verklaard.
2.8 Ribberink heeft na daartoe verkregen toestemming van het CWI de arbeidsovereenkomst met [werknemer] na twee jaar arbeidsongeschiktheid tegen 30 september 2002 opgezegd.
2.9 Bij inleidende dagvaarding van 20 december 2002 heeft [werknemer] Ribberink gedagvaard voor de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, en daarbij gevorderd dat wordt verklaard dat Ribberink aansprakelijk is voor de door [werknemer] als gevolg van de mishandeling op 1 april 2000 geleden en nog te lijden schade, alsmede dat Ribberink die schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, dient te vergoeden, met kostenveroordeling.
2.10 Bij vonnis van 26 juni 2003 heeft de rechtbank de vordering van [werknemer] afgewezen en [werknemer] in de kosten veroordeeld.