ECLI:NL:GHSGR:2007:BA6117

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200585905
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. Oosterhof
  • G.P.A. Aler
  • F. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht en geweldpleging door verdachte tegen minderjarigen en vrouwen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 2 april 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met minderjarigen en geweldpleging tegen vrouwen. De verdachte heeft ontucht gepleegd met de twaalfjarige dochter van zijn toenmalige partner en haar elfjarige vriendin. Hij heeft misbruik gemaakt van zijn overwicht en heeft ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers, die zich in een kwetsbare positie bevonden. Daarnaast heeft de verdachte twee vrouwen met wie hij een relatie had, op grove wijze mishandeld en verkracht. De feiten zijn gepleegd tussen 2001 en 2004 in Dordrecht. De verdachte heeft zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren boven het welzijn van de slachtoffers, die langdurig psychische schade zullen ondervinden. Het hof oordeelt dat de verdachte zwaar moet worden gestraft en legt een gevangenisstraf op van zeven jaren en zes maanden, hoger dan de eis van de advocaat-generaal. De verdachte heeft geen inzicht getoond in de ernst van zijn daden en de gevolgen voor de slachtoffers. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte wordt veroordeeld tot betaling van € 4.000,- aan een van de slachtoffers. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en doet opnieuw recht, waarbij de verdachte wordt vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005859-05
Parketnummer: 11-005609-04
Datum uitspraak: 2 april 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 6 oktober 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring “Noordsingel” te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 6 november 2006 en 19 maart 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2006 en van 19 maart 2007 op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn ten aanzien van de benadeelde partij en het inbeslaggenomen voorwerp beslissingen genomen als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 1 januari tot en met 14 november 2004 te Dordrecht, met [slachtoffer 2], geboren op 25 december 1991 en [slachtoffer 1], geboren op 6 juli 1993, die aldus toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het likken aan de vagina van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1];
2. hij op 31 december 2003 te Dordrecht, [slachto[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend het lichaam van die [slachtoffer 3] overgoten met benzine of terpentine en met een aansteker om die [slachtoffer 3] heen gelopen en die aansteker ontstoken en de vlam van die aansteker lang aangelaten en met die ontstoken aansteker in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] gelopen en (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Je had niet weg moeten gaan, het is Oud en Nieuw, dan behoor je thuis bij mij te zitten, je zal ervoor boeten dat je weg bent gegaan.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3. hij meermalen in de periode van 17 december 2002 tot en met 30 augustus 2004 te Dordrecht, door geweld en/of bedreiging met geweld [slachto[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], hebbende hij, verdachte meermalen zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of anus en/of de mond van die [slachtoffer 3] geduwd/gebracht, en bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld hierin dat verdachte zakelijk weergegeven
tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat hij haar kop eraf zou slaan en
meermalen die [slachtoffer 3] aan haar haren heeft vastgepakt en/of heeft meegetrokken naar de slaapkamer en
tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd: "Ik ga je eerst neuken en daarna kanker ik je de deur uit" en/of
meermalen de kleding van die [slachtoffer 3] van haar lichaam heeft afgetrokken en
tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat ze precies moest doen wat hij zei en
op het lichaam van die [slachtoffer 3] is gaan liggen en
de keel van die [slachtoffer 3] heeft dichtgeknepen en
die [slachtoffer 3] die op haar rug op een bed lag bij haar billen heeft gepakt en andersom op het bed heeft gegooid en
die [slachtoffer 3] tegen haar gezicht en/of lichaam heeft geslagen en/of gestompt en
(aldus) (meermalen/eenmaal) voor die [slachtoffer 3] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
4. hij in de periode van 01 januari 2001 tot en met 31 juli 2002 te Dordrecht, door geweld [slachtoff[slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4], hebbende verdachte die [slachtoffer 4] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina in de vagina van die [slachtoffer 4] duwde/bracht, en bestaande dat geweld hierin dat verdachte zakelijk weergegeven
de woning van die [slachtoffer 4] is binnengedrongen;
de polsen van die [slachtoffer 4] met een koord aan een bed heeft vastgebonden;
op het lichaam van die [slachtoffer 4] is gaan zitten;
de onderbroek van die [slachtoffer 4] naar beneden heeft getrokken;
die [slachtoffer 4] aan haar heupen naar zich toe heeft getrokken;
de polsen van die [slachtoffer 4] aan elkaar heeft vastgebonden;
een sjaal voor de ogen van die [slachtoffer 4] heeft gebonden
en (aldus) voor die [slachtoffer 4] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde:
Verkrachting, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot vrijspraak terzake van het onder 4 tenlastegelegde en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op de bewezenverklaarde wijze ontucht gepleegd met de twaalf jaar oude dochter van zijn toenmalige partner en haar elf jaar oude vriendin. De verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het overwicht dat hij uit hoofde van zijn leeftijd had en heeft door de bewezenverklaarde seksuele handelingen ernstig inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als de geestelijke integriteit van de slachtoffers die in een kwetsbare en afhankelijke positie verkeerden.
Voorts heeft de verdachte twee vrouwen met wie hij een relatie heeft gehad op grove wijze mishandeld en verkracht. De verdachte heeft bij het plegen van deze feiten, naar moet worden aangenomen, zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren boven het belang van de slachtoffers, die door het brute nietsontziende handelen van de verdachte, naar de ervaring leert, daarvan nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen zullen ondervinden.
Bovendien heeft de verdachte één van de bovenvermelde slachtoffers gedreigd in brand te steken op de bewezenverklaarde wijze. Door aldus te handelen heeft de verdachte het slachtoffer zoals uit de stukken blijkt grote angst aangejaagd.
Het hof is van oordeel dat deze feiten verdachte zwaar moeten worden aangerekend en een scherpe strafrechtelijke sanctie verdienen, bestaande uit een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur, hoger dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Ter terechtzitting in hoger beroep is voorts gebleken dat de verdachte geen enkel inzicht heeft in het verwerpelijke van zijn handelen en het hoogst schadelijk effect daarvan op zijn slachtoffers.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 8 februari 2007, eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp zoals dit vermeld is op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof de teruggave gelasten aan verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [slachto[slachtoffer 3]
In het onderhavige strafproces heeft [slachto[slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 en 3 tenlastegelegde tot een bedrag van € 7.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 7.000,-.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot € 2.500,-.
Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden, dat deze schade rechtstreeks verband houdt met de bewezenverklaarde feiten en dat derhalve de vordering van de benadeelde partij ter zake van de geleden immateriële schade zich leent voor gedeeltelijke toewijzing. Het hof zal naar maatstaven van billijkheid een bedrag toekennen van € 4.000,-.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij ter zake van de geleden immateriële schade niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade.
Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachto[slachtoffer 3]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.000,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachto[slachtoffer 3].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 242, 247 en 285(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van de mobiele telefoon, merk Nokia, kleur rood aan de verdachte.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachto[slachtoffer 3] tot een bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachto[slachtoffer 3], van een bedrag van € 4.000,00 (vierduizend euro) voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof, mr. G.P.A. Aler en mr. F. Heemskerk, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Zuidweg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 april 2007.