GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 april 2007
Rekestnummer : 1171-R-06
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-3172
[appellant],
wonende te Stavenisse,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. W. Heemskerk,
[verweerster],
wonende te Schiedam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E. Grabandt.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de jong-meerderjarige],
wonende te Schiedam,
hierna te noemen: de jong-meerderjarige.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 28 augustus 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2006.
De moeder heeft op 11 oktober 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 6 september 2006 en 21 september 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 21 maart 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de vader, mr. F.M.O. van Leeuwen en de advocaat van de moeder, mr. E.M.F. Prickartz. De raadslieden hebben het woord gevoerd. De jong-meerderjarige, de vader en de moeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De advocaat van de vader heeft ter terechtzitting aan het appel van de vader een nieuwe grief geformuleerd, inhoudende dat de jong-meerderjarige inmiddels geen behoefte meer aan een bijdrage van de vader heeft.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam. Bij die beschikking is het inleidend verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimentatie afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omvang van de kinderalimentatie voor [de jong-meerderjarige], geboren [in] 1988, verder: [de jong-meerderjarige].
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking - uitvoerbaar bij voorraad - te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat een bijdrage die de vader dient te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] met ingang van 20 december 2005 op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig bedrag dat het hof vermeent te behoren.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof het hoger beroep van de vader te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Wijziging van omstandigheden
4. Het hof leest in het hoger beroep van de vader, dat er in zijn visie twee gronden zijn die een wijziging van omstandigheden opleveren in de zin van artikel 1:401 BW, te weten: zijn ontslag per 1 mei 2005, alsmede de schuldenlast van de vader.
5. In zijn tweede grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een ontslagvergoeding pleegt te worden verstrekt als aanvulling op het door ontslag verminderde inkomen waarbij voor zo’n vergoeding een termijn van vijf jaar in acht wordt genomen, waarbinnen deze vergoeding als aanvulling op het inkomen wordt beschouwd.
6. De moeder stelt dat de vergoeding is bedoeld als aanvulling op de WW-uitkering danwel een lager door de vader te verdienen salaris. De moeder stelt dat er geen sprake is van een daling dan wel wijziging van het inkomen van de vader.
7. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de ontslagvergoeding ter compensering van het inkomensverlies dient te worden aangemerkt. Rekening houdend met de ontslagvergoeding van € 51.555,19 (netto) alsmede met de WW-uitkering van € 1.146,80 die de vader verkrijgt, is er naar het oordeel van het hof geen sprake van een daling van het inkomen van de vader zoals door de vader gesteld.
8. In zijn derde grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat de door de vader gestelde wijziging in de omstandigheden met betrekking tot de schulden niet als relevante wijziging van omstandigheden wordt aangemerkt nu de vader onvoldoende heeft aangetoond om welke schulden het gaat, of deze schulden tijdens het huwelijk zijn aangegaan en hoeveel de vader op die schuld zou hebben afbetaald. De vader heeft een overzicht van de schulden welke door Modus Vivendi zijn voldaan, overgelegd. De vader is met schulden geconfronteerd die hij niet kon plaatsen. Daarnaast stelt hij dat in totaal € 7.000,- is gespendeerd aan kosten van herinrichting en verhuizing. Indien slechts de door het hof in zijn beschikking van 12 januari 2005 vastgestelde huwelijkse schulden aan ONS en aan de naamloze vennootschap ABN Amrobank N.V. in mindering zouden worden gebracht op de ontslagvergoeding dan zou een fictieve situatie ontstaan die geen enkele basis kan bieden voor een maandelijkse betaling aan kinderalimentatie van € 300,-.
9. De moeder betwist dat de (aflossing van de) schulden als rechtens relevante wijziging zijn aan te merken. Uit productie 10 bij het beroepschrift kan immers worden afgeleid dat de ontslagvergoeding niet is gebruikt voor aflossingen van de huwelijkse schulden, maar in hoofdzaak werd aangewend voor andersoortige betalingen. Alleen de schuld aan naamloze vennootschap ABN Amrobank N.V. is door de vader afgelost uit de ontslagvergoeding, doch met deze schuld is in de beschikking van het hof uit 2005 volledig rekening gehouden. Voor wat betreft de enige andere huwelijkse schuld - aan ONS - verwijst de moeder naar de beschikking van het hof waarin is overwogen dat deze per 1 maart 2005 afgelost had moeten zijn. Alle andere door de vader opgevoerde aflossingen op huwelijkse schulden worden door de moeder betwist.
10. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vader verklaard dat onder meer de schuld aan de naamloze vennootschap ABN Amrobank N.V. en de schuld aan ONS zijn afgelost. Tevens is opgemerkt dat het voor de vader onduidelijk is, hoe de schulden zijn ontstaan.
11. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting is gebleken dat de huwelijkse schulden – te weten de naamloze vennootschap ABN Amrobank N.V. en ONS – zijn afgelost. Noch in zijn appelschrift noch ter terechtzitting heeft de vader een rechtens relevante onderbouwing gegeven wanneer en waarom de overige door de vader opgevoerde schulden zijn ontstaan. Mogelijk financieel wanbeheer door de vader, na de datum van de echtscheiding, komt voor zijn eigen rekening en risico. De schuldpositie van de vader is derhalve geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden.
12. Gelet op het vorenstaande, is het hof met de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 BW in die zin dat in de draagkracht van de man een zodanige wijziging is ingetreden, dat de kinderalimentatie dient te worden gewijzigd in de zin als verzocht.
13. De moeder heeft in haar verweerschrift gesteld, dat nu de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, de rechtbank ten onrechte de draagkracht van de vader heeft beoordeeld. Het hof deelt de visie van de moeder in deze. De overige grieven behoeven - behoudens hetgeen in overweging 14, 15 en 16 is gesteld - derhalve geen verdere bespreking.
14. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vader een nieuwe grief geformuleerd ter zake van de behoefte van [de jong-meerderjarige].
15. Ten aanzien van voormelde grief ter terechtzitting heeft de advocaat van de moeder desgevraagd bezwaar gemaakt aangezien de moeder zich door deze handelwijze in haar verdediging voelde geschaad.
16. Het hof overweegt het volgende. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad brengt de eis, dat het beroepschrift de gronden van het appel moet inhouden mee, dat op na het verstrijken van de appeltermijn – bij aanvullend verzoekschrift of bij de mondelinge behandeling – aangevoerde grieven niet mag worden gelet. Een uitzondering op de regel van het ‘niet mogen letten op’ geldt met name in alimentatiezaken. In het geval dat de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de betreffende grief alsnog in de rechtsstrijd wordt betrokken, of wanneer de aard van het geschil, al dan niet in combinatie met zeer korte termijnen, een uitzondering rechtvaardigt zal een ter terechtzitting geformuleerde grief alsnog moeten worden behandeld. Het hof oordeelt dat de op de zitting verwoorde grief gezien de aard van de grief en het door de advocaat van de moeder gemaakte bezwaar geen nadere behandeling meer behoeft. Zulks zou immers gezien het vorenstaande in strijd met de goede procesorde zijn. Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval geen sprake van een uitzondering. Deze grief kan derhalve als tardief worden aangemerkt.
17. Op basis van het vorenstaande dient onder aanvulling van de gronden de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Labohm en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Schaaij als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2007.