GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 april 2007
Rekestnummer. : 906-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-2643
[appellant],
wonende te Larnaca, Cyprus,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J.M. Vervoorn.
[verweerster],
wonende te Nieuwkoop,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. G.D. Haytink.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 5 juli 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 5 april 2006.
De vrouw heeft op 21 september 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 10 januari 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 19 januari 2007 is de zaak mondeling behandeld. De behandeling is ter terechtzitting aangehouden tot 1 maart 2007 teneinde de advocaat van de vrouw in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van de aanvullende stukken die op 10 januari 2007 zijdens de man bij het hof zijn ingekomen.
Op 1 maart 2007 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. L.C. Wennekers. De hierna te noemen [de minderjarige] heeft schriftelijk haar mening ten aanzien van de kinderalimentatie kenbaar gemaakt. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
Ter terechtzitting hebben partijen ermee ingestemd dat het hof ter beoordeling van onderhavige zaak eveneens kennis neemt van alle processtukken die in de – gelijktijdig behandelde – zaak met rekestnummer 760-H-06 (x/x) zijn overgelegd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage, bij die beschikking is een kinderalimentatie bepaald van € 750,- per maand en een partneralimentatie van € 5.000,- per maand en een gespecificeerde boedelbeschrijving bevolen met dwangsombepaling.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 17 augustus 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de man te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige, geboren in] 1989, verder: [de minderjarige], die bij de vrouw verblijft, alsmede de bijdrage in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw en het bevel om een boedelbeschrijving op te stellen met bepaling van een dwangsom bij niet nakoming.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- alsnog de vorderingen van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] af te wijzen;
- alsnog de vorderingen van de vrouw tot vaststelling ten laste van de man van een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud van € 5.000,- per maand af te wijzen;
- alsnog de vorderingen van de vrouw om de man te bevelen tot het opstellen van een boedelbeschrijving onder oplegging van een dwangsom af te wijzen;
- de vrouw te veroordelen in de kosten van beide/deze instantie(s), een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof – uitvoerbaar bij voorraad – de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4. De man stelt in zijn beroepschrift in zijn eerste grief dat de vrouw in haar verzoek niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank had de man in de gelegenheid moeten stellen om verweer te voeren tegen de vordering van de vrouw, temeer nu hem nooit rechtsgeldig een termijn voor verweer is gegeven.
In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] heeft vastgesteld van € 750,- per maand en een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 5.000,- per maand. Het gezinsinkomen tijdens het huwelijk bedroeg nooit meer dan € 3.500,- netto per maand. Bij dit inkomen past een aandeel eigen kosten ten behoeve van de minderjarige van € 520,- per maand. De man nam per maand een bedrag op van € 2.441,38 uit zijn BV en ontrok daarmee aanzienlijk meer dan er winst werd gemaakt. De vrouw had steeds een wisselende werkkring en haar inkomen fluctueerde dan ook. Zij heeft gemiddeld niet meer dan € 1.000,- per maand netto bijgedragen in de kosten van de huishouding. Door de te hoge opnamen uit zijn BV en de daardoor ontstane fiscale schulden op zijn BV is de man genoodzaakt geweest de aandelen van zijn BV te verkopen, inclusief belastingclaims. De man woont nu in Cyprus en heeft een baan met een inkomen van € 1.068,- netto per maand. De man hoopt op een hoger salaris in de toekomst. Uit de overgelegde draagkrachtberekening blijkt dat de man geen draagkracht heeft om de bijdragen voor de vrouw en de minderjarige te betalen. De bedragen zijn niet in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
In zijn derde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de man veroordeelt tot het opmaken van een boedelbeschrijving. De man heeft geen toegang tot de voormalige echtelijke woning en is daarom niet in staat om deze beschrijving te geven. Het is de man verder niet bekend over welke financiële middelen de vrouw beschikt, noch welke zaken haar in eigendom toebehoren. De vordering is in strijd met de redelijkheid en billijkheid, nu de man afhankelijk is van de vrouw voor het opstellen van de beschrijving en de vrouw tijdens de echtscheidingsprocedure er geen blijk van heeft gegeven haar medewerking te zullen verlenen aan een minnelijke regeling. De omvang van de boedel is duidelijk nu partijen onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd en er geen sprake is van nog te verrekenen inkomens uit het verleden. De man biedt bewijs aan van al zijn stellingen door middel van het overleggen van producties bij het beroepschrift.
Ter terechtzitting heeft de man zijn beroepschrift toegelicht en aangevuld. Hij heeft zijn eerste grief ten aanzien van de ontvankelijkheid, en ook zijn ter terechtzitting opgeworpen verweer ten aanzien van de behoefte van de vrouw en [de minderjarige], ingetrokken.
5. Ten aanzien van zijn tweede grief stelt de vrouw in haar verweerschrift dat de man ten onrechte stelt dat het gezinsinkomen nimmer meer bedroeg dan € 3.500,- per maand en dat hij meer gelden onttrok uit zijn BV dan er winst gemaakt werd. De man doelt op opnames uit de beheermaatschappij Ackermann Beheer BV. In de procedure tegen de jongmeerderjarige dochter van partijen heeft de man slechts de jaarstukken van 2003 overgelegd, opgesteld in augustus 2005. Er heeft geen accountantscontrole plaatsgevonden. De opgevoerde kosten betreffen niet onderbouwde schattingen zonder specificaties. Op grond van deze stukken kunnen geen conclusies worden getrokken. De man heeft meerdere BV’s: Ackermann Beheer BV, WSB Management BV, Tops and Bottoms BV en Oops BV. De laatste 2 opereren wereldwijd en hebben vestigingen in het buitenland. De man heeft nimmer jaarstukken en belastingaanslagen overgelegd ondanks herhaalde verzoeken hierom van de vrouw. De vrouw legt jaarstukken over waaruit blijkt dat de werkmaatschappijen bijzonder winstgevend zijn. De vrouw betwist dat meer geld werd opgenomen dan er winst werd gemaakt en dat de man gedwongen was de bedrijven te verkopen met belastingclaims. Uit niets blijkt van een belastingschuld. De man heeft zijn inkomen en vermogen uit het gezichtsveld willen brengen in verband met de echtscheidingsprocedure. De man is nog actief in genoemde bedrijven.
De “nieuwe werkgever” van de man is een zakenrelatie van de man. De vrouw kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de arbeidsovereenkomst is opgesteld op verzoek van de man. De vrouw verzoekt de man om bankafschriften van de salarisstortingen over te leggen vanaf de datum van de arbeidsovereenkomst. Vreemd is dat de arbeidsovereenkomst ingaat op 15 juni 2005 terwijl de huur van de man in Cyprus ingaat op 1 september 2005. De vrouw betwist dat het inkomen van de man € 1.068,- bedraagt. De draagkrachtberekening van de man wordt ook betwist. Wat betreft de derde grief van de man wijst de vrouw op artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden waarin een verrekenbeding is opgenomen. Verrekening heeft niet plaatsgevonden tijdens het huwelijk. De vrouw maakt aanspraak op de helft van het tijdens het huwelijk gespaarde inkomen van partijen. De man moet stukken overleggen waaruit de waarde van zijn vermogen blijkt.
De vrouw heeft haar baan verloren en ontving in 2004 een Werkloosheidsuitkering. Door een aandoening aan haar nekwervels komt zij niet aan een andere baan. Zij is arbeidsongeschikt. Het door de vrouw in 2004 opgestarte makelaarskantoor genereert een bescheiden winst. De vrouw kan hiervan niet in eigen onderhoud en dat van de kinderen voorzien.
De vrouw heeft ter terechtzitting haar verweerschrift toegelicht en aangevuld. Zij stelt – onder meer – dat de man weigert financiële stukken in het geding te brengen en dat hij geen inzage verschaft in zijn ondernemingsactiviteiten. Volgens de vrouw heeft de man voldoende draagkracht om de door de rechtbank opgelegde bedragen te betalen.
6. De man heeft zijn ontvankelijkheidsverweer ter terechtzitting ingetrokken; derhalve behoeft hierop niet meer te worden beslist.
7. Nu de man ook zijn verweer tegen de behoefte van de vrouw en [de minderjarige] ter terechtzitting heeft ingetrokken, staat de behoefte van de vrouw van € 5.000,- per maand en de behoefte van [de minderjarige] aan € 750,- per maand als niet weersproken vast.
8. Wat betreft de draagkracht van de man, grief 2, overweegt het hof als volgt. Uit de aangifte inkomstenbelasting van de man van 2004 blijkt dat de man een inkomen had van € 43.313,- bruto per jaar. Uit de door de man overgelegde jaarrekening 2004 blijkt ook dat de man dit inkomen destijds genoot. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van dit inkomen, nu de man dit inkomen de afgelopen jaren heeft gehad. De man heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom [x} Beheer BV de aandelen in WSB Management BV heeft verkocht aan Yiting Knitting Co. LTD. Voorts heeft de man ter zitting verklaard dat hij een belang heeft in voormelde Chinese vennootschap. Uit de jaarstukken van [x] Beheer BV volgt dat [x] Beheer BV de aankoop door Yiting Knitting Co. LTD terzake de aandelen in WSB Management heeft gefinancierd. Gezien vorenstaande feiten en omstandigheden gaat het hof ervan uit dat de man nog een zodanige betrokkenheid heeft bij WSB management en de overige door hem gecontroleerde vennootschappen, dat hij tenminste nog het inkomen kan generen dat hij in 2004 genoot. De stelling van de man dat hij thans slechts een inkomen van € 1.068,- netto per maand heeft, zal het hof passeren.
De vrouw heeft betwist dat de man in Cyprus woonachtig is, aangezien hij vanuit Nederland zijn werkzaamheden verricht. Nu de man geen papieren in het geding heeft gebracht dat hij naar Cyprus is geëmigreerd, gaat het hof er vanuit dat de man nog steeds in Nederland belastingplichtig is. Voor de berekening van zijn draagkracht gaat het hof uit van een bruto inkomen van € 43.313 per jaar. Dat de man woonkosten heeft acht het hof redelijk en billijk. Het hof zal met een bedrag van € 431,- rekening houden. Voorts zal het hof rekening houden met ziektekosten bestaande uit de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW en een nominale premie van € 100,-. Nu de man zijn overige opgevoerde lasten niet heeft onderbouwd zal het hof daarmee geen rekening houden.
Op grond van het vorenstaande begroot het hof de draagkrachtruimte van de man in redelijkheid op € 750,-.
9. Het hof zal het beschikbare bedrag voor alimentatie gelijkelijk verdelen over de twee kinderen van partijen en zal derhalve een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] vaststellen van € 375,- per maand.
Gelet op de bijdragen voor de kinderen, overweegt het hof dat de man geen draagkrachtruimte meer heeft voor een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw.
Uit dit alles volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd ten aanzien van de vastgestelde kinder- en partneralimentatie.
10. Wat betreft de boedelbeschrijving (grief 3 van de man) overweegt het hof als volgt. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de vrouw belang heeft bij de vermogensbeschrijving, gelet op het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen verrekenbeding. Het hof ziet echter geen aanleiding om de man te veroordelen tot het betalen van een dwangsom voor de periode dat hij geen gespecificeerde vermogensbeschrijving ter beschikking stelt. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van het bevel van de man om een deugdelijk gespecificeerde vermogensbeschrijving ter beschikking te stellen, bekrachtigen, en vernietigen voor wat betreft de opgelegde dwangsom.
11. De man heeft verzocht om de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. Gezien de aard van de procedures zal het hof dit verzoek afwijzen.
12. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de vastgestelde kinder- en partneralimentatie en de veroordeling tot betaling van een dwangsom betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 375,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het inleidende verzoek van de vrouw om ten laste van de man een alimentatie ten behoeve van haar vast te stellen, alsnog af;
wijst het inleidende verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat de man na het verstrijken van de termijn van twee maanden de vrouw nog geen deugdelijk gespecificeerde boedelbeschrijving ter beschikking heeft gesteld, alsnog af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Husson en Van Leuven, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2007.