ECLI:NL:GHSGR:2007:BA6695

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
963-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. Labohm
  • J. Savelbergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van partneralimentatie in hoger beroep met betrekking tot samenwonen, neveninkomsten en draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 mei 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 27 april 2006 aangevochten, waarin was bepaald dat hij een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw moest betalen. De man stelde dat de vrouw samenwoont met een nieuwe partner en dat zij neveninkomsten genereert, wat haar behoefte aan alimentatie zou verminderen. De vrouw betwistte deze claims en voerde aan dat zij in de gezondheidszorg werkt en haar zoon onderhoudt.

Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over het samenwonen en de neveninkomsten van de vrouw. Het hof oordeelde dat de vrouw recht heeft op een bijdrage in haar levensonderhoud, waarbij rekening is gehouden met haar huurkosten en de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders. De rechtbank had eerder de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.900,- bruto per maand, en het hof heeft deze behoefte bevestigd, met inachtneming van de vakantietoeslag.

De draagkracht van de man werd ook beoordeeld, waarbij het hof rekening hield met zijn woonlasten en advocaatkosten. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 700,- per maand voor de periode van 27 april 2005 tot 30 januari 2006, en op € 604,- per maand vanaf 30 januari 2006. De man kan eventueel teveel betaalde alimentatie verrekenen met toekomstige termijnen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs bij claims over samenwonen en neveninkomsten in alimentatiezaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 9 mei 2007
Rekestnummer. : 963-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 04-1924 en 05-3018
[appellant],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. A.J. van Steensel,
tegen
[verweerster],
wonende te Voorburg,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M. de Boorder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 14 juli 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 27 april 2006.
De vrouw heeft op 28 augustus 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 25 augustus 2006 en 20 februari 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 28 februari 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikkingen van 29 oktober 2004 en 23 juni 2005 van de rechtbank te ’s-Gravenhage, alsmede naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 29 oktober 2004 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de man wordt toegelaten tot het leveren van bewijs met betrekking tot zijn stelling dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud voorziet.
Bij beschikking van 23 juni 2005 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de zaak ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw wordt aangehouden.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de man met ingang van 27 april 2005 tot 30 januari 2006 tegen kwijting aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal uitkeren van € 1.064,- per maand en met ingang van 30 januari 2006 tegen kwijting aan de vrouw een bedrag van € 714,- per maand. Hetgeen meer of anders is verzocht met betrekking tot de partneralimentatie is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vrouw om vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud af te wijzen, althans die bijdrage te bepalen op € 200,- per maand, althans op een door het hof in goede justitie te bepalen lager bedrag en deze alimentatie te laten ingaan per 1 januari 2005, dan wel op een door het hof in goede justitie te bepalen datum.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof - uitvoerbaar bij voorraad - de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking integraal te bekrachtigen.
4. Het hof overweegt als volgt. Het verzoek van de vrouw in eerste aanleg en het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen van 11 maart 2004 zijn door de rechtbank in eerste aanleg, gelet op hun onderlinge verknochtheid, gevoegd behandeld. De beslissing van de rechtbank op deze twee verzoeken heeft geleid tot de bestreden beschikking.
5. De man verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen. Voor zover het verzoek van de man zich richt tegen de afwijzing van zijn verzoek tot wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen van 11 maart 2004, zal het hof de man daarin niet-ontvankelijk verklaren. Daartoe overweegt het hof dat tegen een zodanige beslissing ingevolge artikel 824 lid 1 Rv geen hogere voorziening open staat behoudens cassatie in het belang der wet. Ook indien zou moeten worden aangenomen dat deze uitsluiting van hoger beroep kan worden doorbroken voor zover erover wordt geklaagd dat artikel 822 Rv door de rechtbank ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen is toegepast of ten onrechte buiten toepassing is gelaten, kan dit de man niet baten, reeds omdat hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd enkel hierop neerkomt, dat de rechtbank in haar beschikking blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
6. Het hof stelt vast dat de echtscheidingsbeschikking op 27 april 2005 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het hof zal hierna het verzoek van de man beoordelen voor zover dat betrekking heeft op de partneralimentatie met ingang van 27 april 2005.
Behoefte van de vrouw
Samenwonen als waren gehuwd
7. De man stelt dat de vrouw met haar nieuwe partner samenwoont als waren zij gehuwd. De vrouw betwist deze stelling van de man gemotiveerd.
8. Het hof is van oordeel dat de man geen, dan wel onvoldoende feiten of omstandigheden heeft gesteld en ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er sprake is van een feitelijk samenwonen, financiële verwevenheid, een gezamenlijke huishouding en/of wederzijdse verzorging van de vrouw en de heer De Koning. De man heeft geen van de criteria die kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is van samenleving als bedoeld in artikel 1:160 BW voldoende concreet gesteld, laat staan aangeboden te bewijzen, zodat het hof deze stelling zal passeren.
neveninkomsten
9. De man is van mening dat hij, met al hetgeen hij in het geding heeft gebracht, bezien in hun onderlinge verband en samenhang, voldoende heeft aangetoond dat de vrouw nog werkzaamheden heeft verricht als prostituee, zodat haar inkomen hoger is als door haar aangegeven. De vrouw betwist de stelling van de man gemotiveerd.
10. Het hof acht het in casu relevant of de vrouw in de bestreden periode (te weten de periode met ingang van 27 april 2005) neveninkomsten heeft genoten. Het hof is van oordeel dat zulks niet is gebleken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verklaring van de getuige Swart, waarnaar de man onder punt 20 van zijn appelschrift verwijst, betrekking heeft op de periode tot oktober/november 2004. De man verwijst in zijn appelschrift voorts naar een telefoongesprek dat tussen hem en de vrouw heeft plaatsgevonden. Het hof begrijpt dat dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden eind 2003/2004. Het hof ziet in het vorenstaande geen aanleiding aan te nemen dat de vrouw in de bestreden periode neveninkomsten heeft genoten als prostituee. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de vrouw thans een nieuwe weg is ingeslagen. Zij is momenteel werkzaam in de gezondheidszorg en zij gaat, in dit verband, ook naar school. Een en ander brengt een tijdbelasting voor de vrouw met zich mee van totaal 36 uur per week.
bijstandsnorm
11. De man is van mening dat bij het vaststellen van de behoefte van de vrouw uitgegaan moet worden van de alleenstaande norm, nu de zoon van de vrouw illegaal in Nederland verblijft, zodat met zijn kosten geen rekening gehouden behoort te worden. De vrouw betwist de stelling van de man gemotiveerd.
12. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op een bedrag van € 1.900,- bruto per maand, onder meer rekening houdende met de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht rekening heeft gehouden met de alleenstaande ouder norm. De zoon van de vrouw is thans 19 jaar. De vrouw heeft verklaard dat haar zoon op een internationale school zit, dat zij hem volledig onderhoudt en dat hij geen uitkering heeft. De man heeft die stellingen van de vrouw niet weersproken. Hij stelt zich slechts op het standpunt dat met de kosten van de zoon van de vrouw geen rekening moet worden gehouden, aangezien hij volgens hem illegaal in Nederland verblijft. Echter, de vrouw heeft weersproken dat haar zoon illegaal in Nederland verblijft. Nu de man zijn stelling niet aannemelijk heeft gemaakt, zal het hof daaraan voorbij gaan.
huur
13. De man is voorts van mening dat de huur van de vrouw van € 650,- per maand onredelijk hoog is. Volgens de man heeft de vrouw geen driekamerwoning, maar een vijfkamerwoning. Met de aanwezigheid van de zoon moet bovendien geen rekening gehouden worden. De vrouw betwist deze stelling van de man gemotiveerd.
14. Het hof houdt rekening met de huur van € 650,- per maand en overweegt daartoe als volgt. De vrouw betaalt feitelijk deze huur. Het hof acht het aannemelijk dat de vrouw op dit moment in de onmogelijkheid verkeert om goedkoper te gaan wonen.
inkomen
15. Volgens de man is het inkomen van de vrouw een bedrag van € 100,- per maand hoger, aangezien rekening gehouden moet worden met vakantiegeld. De vrouw betwist deze stelling van de man in haar verweerschrift.
16. Het hof overweegt als volgt. Uit hetgeen de vrouw ter zitting heeft verklaard volgt, zo begrijpt het hof, dat zij het met de man eens is dat naast haar inkomen rekening gehouden moet worden met vakantiegeld. De vrouw stelt dat zij recht heeft op een vakantietoeslag van 8%. Het hof zal derhalve naast het inkomen van de vrouw ingevolge de bestreden beschikking rekening houden met voormelde vakantietoeslag.
17. Uit het vorenstaande volgt dat de behoefte van de vrouw een bedrag van € 1.900,- per maand bedraagt, overeenkomstig de bestreden beschikking van de rechtbank. Het hof stelt de behoefte van de vrouw aan de bijdrage ten laste van de man als volgt vast. Tussen partijen staat vast dat de vrouw in de periode van 27 april 2005 tot 30 januari 2006 een inkomen genoot van € 812,29 bruto per maand, naar het hof begrijpt exclusief vakantietoeslag, en dat de vrouw met ingang van 30 januari 2006 een inkomen geniet van € 1.200,- bruto, naar het hof begrijpt exclusief vakantietoeslag. Het hof stelt het vakantiegeld van de vrouw in de twee voormelde periodes vast op een bedrag van € 64,98 per maand, respectievelijk € 96,- per maand. Daarmee bedraagt het totale inkomen van de vrouw in deze twee periodes een bedrag van € 877,27 per maand, respectievelijk € 1.296,- per maand. Het hof stelt daarmee de behoefte van de vrouw aan een bijdrage ten laste van de man in de periode van 27 april 2005 tot 30 januari 2006 vast op een bedrag van € 1.022,73 per maand. Met ingang van 30 januari 2006 stelt het hof de behoefte van de vrouw aan een bijdrage ten laste van de man vast op een bedrag van € 604,- per maand.
Draagkracht van de man
18. De man stelt dat met betrekking tot zijn draagkracht rekening gehouden moet worden met de betaling van rente en aflossing op het flexibel krediet. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd weersproken.
19. Het hof overweegt als volgt. Het hof houdt rekening met de betaling van rente en aflossing op het flexibel krediet. Daartoe overweegt het hof als volgt. Volgens de vrouw gaat het om een voorhuwelijkse schuld, die de man na het uiteengaan van partijen heeft verhoogd. De man heeft een overzicht van de saldi van het flexibel krediet overgelegd (productie 5 bij zijn appelschrift). De man heeft verklaard dat het flexibel krediet, nadat dit volledig was afgelost, is verhoogd. Uit het door de man overgelegde overzicht volgt dat het flexibel krediet in 2003 en 2004 is verhoogd. De verhoging van het flexibel krediet heeft staande het huwelijk van partijen plaatsgevonden. Immers, de huwelijksgoederengemeenschap van partijen is ontbonden per 27 april 2005.
20. Uit de draagkrachtberekening van de man en zijn toelichting daarop ter zitting volgt dat hij van mening is dat ter zake van zijn woonlasten rekening gehouden moet worden met een bedrag aan rente ter zake van de hypothecaire geldlening van € 1.135,- per maand. De vrouw heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
21. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de man op dit moment geen tweede hypotheek heeft afgesloten. Het hof ziet in het door de man gestelde geen aanleiding om met de door hem, voor de toekomst, begrootte woonlasten, met een omvang als door de man gesteld, rekening te houden. Het hof zoekt met betrekking tot de woonlasten van de man aansluiting bij de rechtbank.
22. De man heeft ter zitting verzocht rekening te houden met advocaatkosten.
23. Het hof houdt rekening met advocaatkosten, nu de onderhavige procedure een echtscheidingsprocedure betreft. Het hof zal rekening houden met een bedrag van € 114,- per maand voor de duur van een jaar.
24. Uit het vorenstaande volgt dat de draagkracht van de man, in de periode van 27 april 2005 tot 30 januari 2006, een partneralimentatie ten behoeve van de vrouw toelaat van € 700,- per maand en met ingang van 30 januari 2006 een bedrag van € 604,- per maand.
25. Voor zover de vrouw meer heeft ontvangen dan haar op grond van deze beschikking toekomt, staat het de man vrij het eventueel teveel betaalde te verrekenen met de termijnen van de door hem verschuldigde bijdragen.
26. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
27. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
28. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek voor zover dat betrekking heeft op de door hem verschuldigde bijdrage aan de vrouw in de periode tot 27 april 2005;
vernietigt de bestreden beschikking met betrekking tot de hoogte van de partneralimentatie in de periode met ingang van 27 april 2005 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, in de periode van 27 april 2005 tot 30 januari 2006, op € 700,- per maand en met ingang van 30 januari 2006 op € 604,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man de eventueel door hem aan de vrouw te veel betaalde partneralimentatie kan verrekenen met de door hem verschuldigde partneralimentatie;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Labohm en Savelbergh, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2007.