Uitspraak : 7 maart 2007
Rolnummers : 05/822 en 05/898
Rolnr. rechtbank : 103/03
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
A r r e s t
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats]
appellant, tevens geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. H.J.A. Knijff,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde, tevens appellant,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. W. Heemskerk.
Bij exploot van 27 mei 2005 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 2 maart 2005 van de rechtbank te Middelburg.
Bij exploot van 2 juni 2005 is de man in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 30 juni 2004 en 2 maart 2005, van de rechtbank te Middelburg tussen de partijen gewezen. Op 6 juni 2005 heeft de man een herstelexploot uitgebracht aangezien hij de vrouw tegen een verkeerde dag had gedagvaard.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de bestreden vonnissen heeft vermeld.
Voor het eerdere verloop in hoger beroep verwijst het hof naar het arrest van dit hof van 7 juni 2006, waarbij het hof heeft bepaald dat de procedures bekend onder rolnummer 2005/898 en 2005/822 verder gevoegd zullen worden behandeld en waarbij de vrouw in de gelegenheid is gesteld een memorie van antwoord te nemen in de zaak met rolnummer 05/822. Van deze gelegenheid heeft de vrouw geen gebruik gemaakt.
De vrouw heeft haar procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Voorzover tegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld in de bestreden vonnissen van 30 juni 2004 en 2 maart 2005 geen grief is gericht gaat het hof van die feiten uit.
2. De man vordert, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen gewezen door de rechtbank te Middelburg, sector civiel recht, op 30 juni 2004 en op 2 maart 2005, onder rolnummer 03/103, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, de oorspronkelijke vorderingen van de vrouw af te wijzen, en die van de man toe te wijzen aldus, dat aan de man worden toebedeeld de onder 2.8 van het vonnis van de rechtbank van 2 maart 2005 genoemde activa onder gehoudenheid de eveneens onder het punt 2.8 genoemde passiva voor zijn rekening te nemen, met bepaling dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 38.190,95 wegens diens overbedeling, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding in conventie en in reconventie in beide instanties.
3. De vrouw vordert, te bepalen dat aan de man worden toebedeeld de onder 2.8 van het vonnis van de rechtbank te Middelburg van 2 maart 2005 genoemde activa onder gehoudenheid de eveneens onder punt 2.8 genoemde passiva voor zijn rekening te nemen, met bepaling dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 53.728,67 wegens overbedeling, een bedrag van € 3.950,00 als vergoeding voor de inboedelgoederen en een bedrag van € 9.820,37 als gebruiksvergoeding van 4% over € 53.728,67 vanaf 5 februari 2001 tot datum transport van het aandeel van de vrouw aan de man op 31 augustus 2005, met veroordeling van de man in de kosten van het geding in conventie en reconventie in beide instanties.
4. De man kan zich niet verenigen met de overweging van de rechtbank dat de inboedelgoederen in eigendom toebehoren aan de vrouw. De man voert in zijn toelichting op de grief aan:
- het door de vrouw gelegde maritale beslag veronderstelt gemeenschap van goederen;
- de rechtbank geeft een onjuiste uitleg aan de in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden opgenomen bepaling vaststelling inzake inboedelgoederen;
- indien met privévermogen van de man, door de man inboedelgoederen worden aangekocht, kan het eigendom van deze goederen - door de huwelijkse voorwaarden - niet op de vrouw overgaan. Dit zou in strijd zijn met het wettelijke systeem van eigendomsverkrijging.
5. De vrouw is van mening dat zij op grond van de inhoud van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden eigenaar is van alle inboedelgoederen. Volgens de vrouw hebben partijen nu juist met de slotbepaling van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden beoogd een materieelrechtelijke (goederenrechtelijke) regeling te treffen inzake alle voor en tijdens huwelijk aangeschafte goederen, los van alle overige roerende goederen niet zijnde inboedelgoederen. De vrouw stelt voorts dat bij het aangaan van het huwelijk alle inboedelgoederen uit haar privévermogen zijn bekostigd. Van goederen die na het huwelijk zijn vervangen, heeft zij op grond van zaaksvervanging de eigendom verkregen.
6. Het hof overweegt als volgt.
Op pagina 5 van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden is de navolgende bepaling opgenomen: “De inboedelzaken, waaronder worden verstaan huisraad en tot stoffering en meubilering van de woning of woningen van de echtgenoten dienende roerende zaken, met uitzondering evenwel van boekerijen, verzamelingen van postzegels, voorwerpen van kunst- en wetenschap of geschiedkundige aard, alsmede de papieren en gedenkstukken bijzonder verknocht aan de familie van een van de echtgenoten, een en ander als bedoeld in artikel 5 boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, zijn eigendom van de vrouw, met uitzondering evenwel van de rechten aan toonder en zaken die geen registergoederen zijn, welke door de man krachtens erfrecht en/of schenking zijn verkregen.”
7. Vóór het huwelijk gemaakte huwelijkse voorwaarden kunnen betrekking hebben op voorkoming van onzekerheid of geschil. Het in rechtsoverweging 6 genoemde artikel is onder leiding van een notaris in de huwelijkse voorwaarden van partijen opgenomen. In het artikel is expliciet vermeld dat de inboedel eigendom van de vrouw is. Gezien de redactie van het artikel en de wijze van tot stand komen is het hof van oordeel dat de onderhavige bepaling in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden dient te worden gelezen als een vaststelling in de zin van artikel 7:900 BW. Bij de vaststelling in de zin van artikel 7:900 BW ligt de nadruk op het beëindigen of voorkomen van onzekerheid of geschil.
8. Genoemd artikel in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden kan de regels van de verkrijging van eigendom niet opzij zetten. De regels van eigendomsverkrijging zijn van dwingende aard. Artikel 7:901 BW bepaalt in dit verband dat de totstandkoming van de vaststelling is gebonden aan de vereisten waaraan moet worden voldaan om de met beslissing beoogde rechtstoestand, uitgaande van die waarvan zij mogelijk afwijkt, tot stand te brengen. De vaststellingsovereenkomst geeft een titel die uitgevoerd dient te worden. In dit geval wordt dus niet de wijze van eigendomsverkrijging doorkruist zoals door de man is betoogd.
Procesverbaal deurwaarder
9. Uit de gewisselde stukken van partijen volgt dat gerechtsdeurwaarder [x] op 25 juni 2001 een groot aantal goederen in beslag heeft genomen. Het proces-verbaal is in eerste aanleg in het geding gebracht. Voorts is in eerste aanleg in het geding gebracht een door voornoemde deurwaarder opgemaakt proces-verbaal van 2 november 2001. In laatstgenoemd proces-verbaal zijn vermeld de goederen die de vrouw heeft meegenomen.
10. De man stelt dat het door gerechtsdeurwaarder [x] opgemaakte proces-verbaal van in beslag genomen goederen inhoudelijk niet juist is, aangezien in het proces-verbaal een fiks aantal goederen staan vermeld die op het moment van de beslaglegging niet meer aanwezig waren in de door hem bewoonde woning.
11. In punt 11 van de memorie van antwoord stelt de vrouw dat het volstrekt ongeloofwaardig is, dat de deurwaarder inboedelgoederen in zijn proces-verbaal van beslaglegging heeft opgenomen die feitelijk niet meer aanwezig waren.
12. Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat in beginsel uitgegaan dient te worden van hetgeen een deurwaarder in zijn proces-verbaal opneemt, tenzij het tegendeel wordt bewezen. De man geeft in zijn memorie van grieven niet aan over welke inboedelgoederen het exact gaat. De man heeft voorts geen bewijs van zijn stelling aangeboden.
13. Voor de vaststelling van de vergoeding kon de rechtbank derhalve in redelijkheid uitgaan van hetgeen de deurwaarder in zijn proces-verbaal had gesteld. Grief 1 faalt.
14. De man kan zich niet verenigen met de overweging van de rechtbank dat aan de vrouw een gebruiksvergoeding is toegekend van 4%. Hij voert daartoe aan dat:
- de vrouw de woning heeft verlaten;
- zijn woongenot niet groter is geworden door het vertrek van de vrouw;
- hij de lasten van de woning heeft voldaan;
- de vrouw geen rendement zou hebben kunnen realiseren van 4%.
15. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd weersproken. Zij voert daartoe aan dat:
- de man vanaf 26 januari 2000 al het feitelijk genot van de woning had;
- zij noodgedwongen de woning heeft moeten verlaten;
- de gebruiksvergoeding van 4% redelijk en billijk is;
- de waardestijging van de woning na 5 februari 2001 alleen ten goede is gekomen aan de man.
16. Het hof overweegt als volgt.
Het woonhuis behoorde partijen in mede-eigendom toe. Beide partijen waren gelijk gerechtigd tot het gebruik van de woning en beide partijen waren gehouden bij te dragen in de kosten van de woning. Vast staat dat de man het feitelijke gebruik had en heeft van de woning. Voor de waardering van de woning zijn partijen uitgegaan van de peildatum 5 februari 2001, de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De woning is feitelijke toegedeeld aan de man. De waardestijging van de woning na 5 februari 2001 tot aan de datum van de feitelijke verdeling is uitsluitend aan de man toegekomen. De vrouw had niet de beschikking over haar aandeel in de overwaarde van het woonhuis. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden van dit geval acht het hof de door de rechtbank vastgesteld gebruiksvergoeding van 4% redelijk en billijk; daaraan doet niet af dat de man de lasten voldeed van de door hem bewoonde woning.
Verdeling opbrengst woning
17. Gezien de onderlinge samenhang tussen de grieven 3 en 4 van de man bespreekt het hof deze gezamenlijk. Uit punt 8 van de memorie van grieven volgt dat de man van mening is dat ook de na datum huwelijk gedane investering in de echtelijke woning voor verrekening in aanmerking komt, voor zover deze investeringen zijn gedaan uit zijn privévermogen. Voorts stelt de man, dat de extra aflossing die hij heeft gedaan op de hypothecaire geldlening van ƒ 30.000,00/ € 13.613,41, eveneens in de verrekening dient te worden betrokken aangezien dit bedrag uit zijn privévermogen afkomstig is. De man biedt ter zake zijn stellingen expliciet bewijs aan door het horen van getuigen, met name de accountant mr. [x].
18. De vrouw stelt dat de investering in het huis en de extra aflossing van de hypothecaire geldlening zijn verricht uit onder meer overgespaard inkomen. In punt 20 van haar memorie van antwoord geeft zij aan waaruit de investering in het woonhuis is gefinancierd. In punt 24 van haar memorie van antwoord stelt zij dat het alleszins aannemelijk is dat de extra aflossingen zijn voldaan uit de omzet uit de onderneming en derhalve uit overgespaard inkomen, dus verrekend dienen te worden.
19. Het hof overweegt als volgt.
Partijen hebben de woning in mede-eigendom verworven vóór hun huwelijk. Voor zover de stichtingskosten van het woonhuis niet gefinancierd zijn uit de hypothecaire geldlening is het rechtens relevant of de investeringen zijn verricht uit privévermogen van de man of uit overgespaard inkomen. Inzake de extra aflossingen op de hypothecaire geldlening is het eveneens van belang of deze zijn verricht uit het privévermogen van de man of uit overgespaard inkomen. .
Gezien het door de man gedane bewijsaanbod, zal het hof de man toelaten tot het leveren van bewijs waaronder het horen van getuigen.
Het hof laat de man toe tot bewijs van zijn stellingen dat:
- de investeringen in het woonhuis te [woonplaats], aan de [adres], voor een bedrag van € 36.061,86, zijn voldaan uit het privévermogen van de man;
- de extra aflossingen – ƒ 5000,00/€2.268,90 en ƒ 25.000,00/€11.344,51 - op de hypothecaire geldlening met betrekking tot het hiervoor vermelde onroerende zaak, zijn voldaan uit het privévermogen van de man.
Partijen dienen bij akte hun verhinderdata op te geven voor de maanden april, mei, juni en juli 2007.
In het geding brengen van stukken (artikel 22 Rv)
20. Gezien de door de man aangevoerde stellingen - inzake inkomen, overgespaard inkomen en interen op vermogen - wenst het hof dat de man bij akte de navolgende stukken in het geding brengt:
- Jaarrekeningen van zijn eenmanszaak betreffende de jaren 1997,1998,1999 en 2000;
- Aangiften IB en aanslagen IB betreffende de jaren 1997,1998,1999 en 2000.
21. Gezien de door de vrouw aangevoerde stellingen inzake overgespaard inkomen, wenst het hof dat de vrouw bij akte de navolgende stukken in het geding brengt:
de aangiften IB en aanslagen IB betreffende de jaren: 1997,1998,1999 en 2000.
Resterende hypotheekschuld
22. De vrouw stelt dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.8 van het eindvonnis ten onrechte de resterende schuld uit de hypothecaire geldlening aan de [x]-Bank (nummer [x]) heeft bepaald op € 158.823,00 in plaats van € 131.218,00. Door de man wordt erkend dat de hoogte van voormelde schuld is € 131.218,00.
In zoverre treft de grief van de vrouw doel.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HET HOGER BEROEP
Laat de man toe tot het leveren van bewijs (waaronder het horen van getuigen) van zijn stellingen:
- De investeringen in het woonhuis te [woonplaats] aan de [adres], voor een bedrag € 36.061,86, zijn voldaan uit het privévermogen van de man;
- De extra aflossingen – ƒ 5.000,00/€ 2.268,90 en ƒ 25.000,00/ € 11.344,51 – op de hypothecaire geldlening aan de [x] Bank nummer [x], zijn voldaan uit het privévermogen van de man;
bepaalt dat het getuigenverhoor op een nog nader te bepalen tijdstip zal plaatsvinden in één der zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te 's-Gravenhage, ten overstaan van mr. Husson als raadsheer-commissaris;
bepaalt dat de man tenminste veertien dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de getuigen aan de procureur van de vrouw en aan de griffier op geeft, en voor oproeping van de getuigen zorg zal dragen;
bepaalt dat de zaak weer wordt uitgeroepen ter rolle van 5 april 2007 opdat partijen
- een akte ter rolle kunnen nemen als vermeld in punten 20 en 21 van dit arrest, alsmede dat
- partijen hun verhinderdata opgeven voor de maanden april, mei, juni, juli en augustus 2007 ter zake het te houden getuigenverhoor;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van den Wildenberg, Husson en Labohm en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.