Rolnummer: 22-001836-06
Parketnummer: 10-650116-05
Datum uitspraak: 20 juni 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in PI Haaglanden - HvB Zoetermeer te Zoetermeer.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 18 juli 2006, 19 september 2006 en 6 juni 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet primair – als “medeplegen van moord” - tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en met oplegging van een schadevergoedings-maatregel ex artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht, zoals in het vonnis nader omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Nu niet gebleken is van de betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit van enige andere persoon moet de verdachte van het tenlastegelegde medeplegen worden vrijgesproken.
Het hof leidt de voorbedachte raad af uit het overleg over zijn voornemen te doden dat hij met getuige [naam getuige] heeft gevoerd en uit de, vrij korte, tijd die is verlopen tussen het einde van dat gesprek en het lossen van de schoten. Ook in die tijd had de verdachte kunnen en moeten bedenken dat hij moest afzien van zijn voornemen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 17 april 2007, opgesteld en ondertekend door A.J. de Groot, psycholoog, en A.E. Ederveen-Grochowska, psychiater.
Deze deskundigen concluderen dat het niet mogelijk is gebleken de vraag te beantwoorden of er bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de eventuele doorwerking hiervan in het tenlastegelegde, indien bewezen. Deze onmogelijkheid komt voort uit de weigering van de verdachte zich te laten onderzoeken.
Het hof ziet in dit rapport en in hetgeen verder hierover is gebleken geen reden om aannemelijk te achten dat de verdachte verminderd of niet toerekeningsvatbaar zou zijn.
Het hof komt met in achtneming van de beschouwingen en de conclusie van deze deskundigen tot het oordeel dat het bewezenverklaarde volledig aan de verdachte moet worden toegerekend.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij zijn ter terechtzitting van 19 september 2006 gedane vordering tot veroordeling van de verdachte wegens medeplegen van moord tot vijftien jaren gevangenisstraf met aftrek van voorarrest en tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op klaarlichte dag in het openbaar schuldig gemaakt aan een koelbloedige moord. De verdachte heeft op laffe, niets ontziende wijze het ongewapende slachtoffer om het leven gebracht. Hij heeft hem in de rug geschoten en nog een serie kogels op hem afgevuurd toen het slachtoffer op de grond lag. De verdachte heeft daarmee de centrale norm van het Wetboek van Strafrecht, de bescherming van het leven, geschonden. De verdachte heeft onherstelbaar leed bij de nabestaanden teweeggebracht, alsmede deels jeugdige anderen die de gebeurtenissen hebben gezien of daarvan gehoord, schrik toegebracht en bij hen gevoelens van grote onveiligheid veroorzaakt.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met een langdurige gevangenisstraf.
Dat het slachtoffer de verdachte kwaad had gedaan, is niet aannemelijk. Over het motief om deze moord te plegen heeft de verdachte geen opening van zaken gegeven, hetgeen het leed van de nagelaten betrekkingen nog vergroot, naar de ervaring leert.
Voorts is de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 22 februari 2007, meermalen veroordeeld onder meer voor het plegen van geweldsmisdrijven, hetgeen hem er kennelijk niet van weerhouden heeft het onderhavige feit te plegen.
Dit verleden wekt de vrees dat de verdachte zal recidiveren.
In het hiervoor genoemde rapport van het Pieter Baan Centrum over de verdachte vindt het hof geen aanwijzing die deze vrees kan wegnemen. Ook biedt dat rapport geen grondslag voor een behandeling om de recidivekans te beperken.
Het vorenstaande laat naar het oordeel van het hof slechts ruimte voor de conclusie dat de verdachte gevaarlijk is en iedere medewerking aan een behandeling weigert.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van
EUR 16.001,21.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade rechtstreeks het gevolg is van het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, met kostenveroordeling.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen-verklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 16.001,21 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot het gevorderde bedrag van
EUR 16.001,21 (zestienduizend één euro en éénentwintig eurocent)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer,
[benadeelde partij], [adres], van een bedrag van EUR 16.001,21 (zestienduizend één euro en éénentwintig eurocent)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 110 (honderdtien) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. S.C.H. Koning,
mr. H.W.J. de Groot en mr. G.J.W. van Oven,
in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 juni 2007.