Rolnummer: 22-006374-06
Parketnummer(s): 10-693181-06 en 10-093424-04 (TUL)
Datum uitspraak: 15 juni 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2006 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
GBA-adres: [adres],
doch blijkens opgave van de verdachte ter zitting thans wonende aan [adres 2].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 1 juni 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en met beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader in het vonnis omschreven. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam d.d. 13 januari 2005 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, in dier voege dat in plaats daarvan een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, is opgelegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is meegelopen met een paar vrienden, die ruiten ingooiden, banden van een auto lek staken en het dak van die auto door het gooien van een steen beschadigden. Een dergelijk spoor van vernielingen brengt niet alleen financiële schade mee, maar veroorzaakt veelal ook gevoelens van onrust, irritatie en angst bij gedupeerden en passanten.
Doordat de verdachte de vrienden hierbij aanmoedigde en zich niet distantieerde, is hij mede verantwoordelijk voor dit openlijk geweld. Het hof houdt evenwel rekening met het feit dat de verdachte niet ook tot vernieling van goederen is overgegaan, hetgeen voor de verdachte gezien zijn strafblad d.d. 2 mei 2007 en zijn persoonlijke problematiek– al een flinke stap vooruit lijkt te zijn. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep woont de verdachte inmiddels begeleid en is hij bezig zijn leven met ondersteuning van een team op de rails te krijgen.
Teneinde de recidivekans in te perken en de huidige ingeslagen weg niet te doorkruisen, zal het hof een taakstraf in de vorm van een leerstraf opleggen, bestaande uit een training in agressieregulatie die – naar het hof bekend is – door het Dok te Rotterdam kan worden verzorgd.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [eigenaar auto] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 820,74. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding en dat hij deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 13 januari 2005 onder parketnummer 10-093424-04 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de proeftijd wordt verlengd met één jaar.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers, de verdachte heeft het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Het geven van een last tot tenuitvoerlegging is derhalve in beginsel gerechtvaardigd. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof evenwel aanleiding de vordering af te wijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een leerstraf voor de duur van 32 (tweeëndertig) uren,
te vervangen door hechtenis voor de tijd van 16 (zestien) dagen voor het geval die leerstraf niet naar behoren wordt verricht. De leerstraf dient een bij voorkeur bij het Dok te Rotterdam te volgen training in agressieregulatie te betreffen.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [eigenaar auto] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst af de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 13 januari 2005 onder parketnummer 10-093424-04 opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Borgesius, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. D.J.C. van den Broek, in bijzijn van de griffier mr. B.A.A. Postma.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 juni 2007.