GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 juni 2007
Rekestnummer : 379-H-07
Rekestnr. rechtbank : JE RK 06-2394
[appellante],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. G.P. Baldewsing,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de vader.
Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 16 maart 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 december 2006 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 14 mei 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 9 mei 2007, 10 mei 2007, 25 mei 2007 en 29 mei 2007 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 23 april 2007 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 30 mei 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur en namens Jeugdzorg: de heer J. van Goor en mevrouw R. Jagan. Partijen en de procureur van de moeder hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage. Bij die beschikking is onder meer de uithuisplaatsing van de na te noemen minderjarige verlengd van 30 december 2006 tot 30 december 2007.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de uithuisplaatsing van [het kind, geboren in] 2005, verder: [het kind]. De moeder heeft het gezag over hem. [het kind] verblijft in een pleeggezin.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking met betrekking tot de verlenging van de uithuisplaatsing van [het kind] te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het inleidend verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de uithuisplaatsing van [het kind] alsnog wordt afgewezen.
3. Jeugdzorg bestrijdt haar beroep.
4. De moeder stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald, dat ten behoeve van [het kind] een machtiging tot verlenging van de uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 30 december 2007 diende te worden afgegeven.
5. De moeder stelt in haar tweede grief dat de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat de in artikel 1:261 lid 1 BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. Naar de mening van de moeder kan zij de doelen die Jeugdzorg stelt, wel degelijk bereiken. De moeder heeft geen bezwaar en staat juist open om de in verband met de ondertoezichtstelling beoogde en geformuleerde doelen te realiseren. De moeder ervaart de hieruit voortvloeiende hulpverlening als zeer nuttig. Zij is heel hard en goed bezig om invulling te geven aan haar rol als alleenstaande moeder. Het is voor de moeder tot op heden onnavolgbaar dat haar kind is toevertrouwd aan een familielid van een medewerker van Jeugdzorg, nu de moeder een netwerkplaatsing had voorgesteld. De beslissing van de uithuisplaatsing is voor de moeder onbegrijpelijk, nu destijds ongegrond en geheel niet onderbouwd of aannemelijk is gemaakt dat de moeder cocaïnegebruiker was. De moeder beschikt thans over zelfstandige woonruimte en kan voorzien in een inkomen voor haarzelf en voor haar kind. Zij heeft allerlei opleidingen met succes weten te doorlopen. De moeder wordt thans begeleid en ondersteund door de hulpverleners van de Stichting Luna en is ook gedurende de komende jaren verzekerd van alle denkbare steun en vereiste hulp.
6. Ten aanzien van de eerste en tweede grief van de moeder merkt Jeugdzorg in haar verweerschrift op, dat zij het noodzakelijk acht dat [het kind] tot het eind van 2007 in het pleeggezin verblijft om de noodzakelijke structuur en veiligheid voor zijn ontwikkeling te laten voortduren tot het moment dat de moeder in staat zal zijn met de noodzakelijke hulpverlening voldoende zorg, structuur en veiligheid te bieden aan haar kind. Jeugdzorg stelt dat er nog voldoende risico’s zijn aan te wijzen die de uithuisplaatsing noodzakelijk maken. Er is te weinig zicht op de draagkracht van de moeder. De moeder heeft nog te weinig zicht op wat de zorg voor haar kind voor zichzelf met haar meebrengt en bezit nog onvoldoende zorg- en opvoedingsvaardigheden. Zij handelt uit eigen perspectief en behoefte en staat nog te weinig stil bij wat haar kind nodig heeft. Bovendien heeft de moeder nog te weinig zicht op haar eigen aandeel in de gebeurtenissen en zorgen over haar kind. Zij accepteert minimaal de bemoeienis van Jeugdzorg, ziet alleen de negatieve aspecten en niet de mogelijkheden om te werken aan de mogelijke groeifactoren bij haarzelf. De moeder heeft de afgelopen tijd hard gewerkt aan de basisvoorwaarden voor de zorg van [het kind], zoals inkomen en opleiding. Er zal nu gewerkt worden naar een mogelijke terugplaatsing van [het kind] bij zijn moeder. Jeugdzorg stelt dat in het belang van [het kind] gekozen is voor een zorgvuldig en gefaseerd traject.
7. Ter terechtzitting heeft Jeugdzorg opgemerkt dat ook zij de overtuiging heeft dat moeder in staat is om voor [het kind] te zorgen en daarom van mening is dat [het kind] terug bij moeder dient te worden geplaatst. Tussen partijen is alleen in geschil op welke termijn dat dient te geschieden. Jeugdzorg is van mening dat de terugkeer gefaseerd dient te geschieden en dat om deze reden de omgangsregeling wordt uitgebreid. Nu de moeder en [het kind] ongeveer anderhalf jaar gescheiden van elkaar zijn geweest, dient zorgvuldig een goede overgang te worden gecreëerd in een veilige omgeving voor [het kind].
8. De moeder heeft ter terechtzitting haar verzoek nader toegelicht. Zij is van mening dat de uithuisplaatsing door de rechtbank is verlengd op basis van onjuiste en onvolledige gegevens. Er is volgens de moeder geen sprake van een noodzaak die de verlenging van de uithuisplaatsing van [het kind] rechtvaardigt, omdat in dit geval is uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden. Bovendien moet er sprake zijn van een noodzakelijke en proportionele maatregel. De uithuisplaatsing is volgens de moeder geen gepaste maatregel omdat niet is aangetoond dat het in het belang van het kind zou zijn en omdat een uithuisplaatsing in het onderhavige geval te verstrekkende consequenties heeft. De moeder stelt dat in deze situatie kan worden volstaan met een ondertoezichtstelling.
9. Jeugdzorg heeft ter terechtzitting opgemerkt dat de noodzaak van de verlenging van de uithuisplaatsing destijds gelegen was in de onduidelijke situatie van de moeder op dat moment. De noodzaak van de uithuisplaatsing op dit moment is volgens Jeugdzorg tweeledig. Enerzijds dient er sprake te zijn van een zorgvuldig terugkeertraject voor [het kind], anderzijds dient de moeder te worden begeleid in haar vermogen tot opvang van [het kind].
10. Het hof overweegt dat de grieven van moeder zich lenen voor gezamenlijke behandeling gezien hun onderlinge samenhang. Het hof is van oordeel dat de noodzaak tot verlenging van de uithuisplaatsing, zowel op het moment dat de rechtbank over de verlenging heeft geoordeeld, als op het moment dat het hoger beroep aan het hof voorligt, aanwezig was en is. Op dit moment behoeven zowel een zorgvuldig terugkeertraject als een adequate begeleiding van moeder de noodzakelijke tijd en aandacht van alle betrokkenen, opdat de kans dat de terugplaatsing van [het kind] een permanent karakter krijgt, wordt gemaximaliseerd. Ten tijde van de beoordeling in eerste aanleg was de noodzaak van de verlenging van de uithuisplaatsing gelegen in de onduidelijke situatie van de moeder. Bovendien waren toen ook, indien de moeder haar zaken al geheel op orde zou hebben gehad, een zorgvuldig terugplaatsingstraject en adequate begeleiding van de moeder factoren waarmee daarbij rekening gehouden moest worden. Hoe begrijpelijk ook het verlangen van de moeder is tot directe en volledige hereniging met haar zoon, het hof is van oordeel dat het belang van het kind voorop gesteld dient te worden. Het hof is met Jeugdzorg van oordeel dat het voor [het kind] noodzakelijk is dat de terugkeer bij zijn moeder gefaseerd plaatsvindt, zodat de zorg en inzet van de moeder begeleid kan plaatsvinden.
11. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Schaaij als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2007.