GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde meervoudige belastingkamer
9 januari 2007
nummer BK-03/02226
op het beroep van de stichting Christelijke Woonstichting Vidomes, statutair gevestigd te Delft, tegen de uitspraken van
de Inspecteur, het Hoofd Belastingen van de gemeente Delft, betreffende na te noemen beschikkingen.
1. Beschikkingen en bezwaar
1.1 Bij 3215 beschikkingen als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken heeft de Inspecteur van in totaal 3188 onroerende zaken, gelegen in de gemeente Delft, de waarde in het economische verkeer op 1 januari 1999 (de waardepeildatum) vastgesteld. De beschikkingen zijn aan belanghebbende gericht in haar hoedanigheid van eigenares (3159 onroerende zaken), gebruikster (2 onroerende zaken) of eigenares-gebruikster (27 onroerende zaken) en gelden voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004.
1.2 Deze beschikkingen zijn aan belanghebbende bekend gemaakt door toezending van een diskette met een begeleidende schriftelijke kennisgeving met het nummer 142490, gedagtekend 28 februari 2001, waarin naar die diskette is verwezen.
1.3 Bij brief van 3 april 2001 heeft belanghebbende tegen de vorenbedoelde beschikkingen pro forma bezwaar gemaakt en de Inspecteur verzocht om toezending van een uittreksel uit het taxatierapport. Bij brief van 8 mei 2001 heeft de Inspecteur belanghebbende de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en haar tot 5 juni 2001 in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift aan te vullen met een schriftelijke nadere motivering.
1.4 Bij brief van 1 juni 2001 heeft belanghebbende het bezwaarschrift gemotiveerd. Daarbij zijn als gronden aangevoerd:
a.1 dat bij 467 beschikkingen betreffende evenzoveel onroerende zaken de voor de waardebepaling in aanmerking genomen inhoud onjuist is,
b.1 dat bij 508 beschikkingen betreffende 487 onroerende zaken de voor de waardebepaling in aanmerking genomen kubiekemeterprijs te hoog is,
c.1 dat bij 39 beschikkingen betreffende evenzoveel onroerende zaken de in aanmerking genomen inhoud onjuist is en dat de in aanmerking genomen kubiekemeterprijs te hoog is, en
d.1 dat bij 2 beschikkingen betreffende evenzoveel onroerende zaken belanghebbende ten onrechte als eigenares is aangemerkt.
Met deze aanvulling van het bezwaarschrift is het bezwaar tegen (467 + 508 + 39 + 2 is) 1016 beschikkingen betreffende 995 onroerende zaken voorzien van gronden.
1.5 Bij de hierna vermelde brief van 18 december 2002 heeft belanghebbende te kennen gegeven, door alsnog akkoord te gaan met de waarde die de Inspecteur voor 52 van die onroerende zaken bij evenzoveel primaire beschikkingen heeft vastgesteld, het bezwaar daartegen in te trekken. Hiervan hebben er 24 uitsluitend betrekking op de onder a.1, en 28 uitsluitend op de onder b.1 bedoelde beschikkingen en onroerende zaken. Aldus resteerden er in de categorie a.1 (467 – 24 is) 443 bezwaren, in de categorie b.1 (508 – 28 is) 480 bezwaren (betreffende 459 onroerende zaken), in de categorie c.1 39 bezwaren en in de categorie d.1 twee bezwaren, zodat het bij brief van 1 juni 2001 gemotiveerde bezwaar nog zag op 964 beschikkingen betreffende 943 onroerende zaken.
1.6 Bij brief van 18 december 2002 heeft de gemachtigde van belanghebbende het bezwaarschrift nader gemotiveerd.
1.6.1 Daarbij zijn – voor zover betrekking hebbend op de onder 1.5 bedoelde beschikkingen en onroerende zaken –, gedeeltelijk in afwijking van de bij brief van 1 juni 2001 gebezigde motivering, als gronden aangevoerd:
a.2 dat bij 478 beschikkingen betreffende evenzoveel onroerende zaken de voor de waardebepaling in aanmerking genomen inhoud onjuist is,
b.2 dat bij 400 beschikkingen betreffende 399 onroerende zaken de voor de waardebepaling in aanmerking genomen kubiekemeterprijs te hoog is,
d.2 dat bij één beschikking belanghebbende ten onrechte als eigenares van de desbetreffende onroerende zaak is aangemerkt.
e.2 dat bij één beschikking de voor de waardebepaling in aanmerking genomen kubiekemeterprijs te hoog is terwijl bovendien belanghebbende ten onrechte als eigenares van de desbetreffende onroerende zaak is aangemerkt,
f.2 dat bij 84 beschikkingen betreffende 64 onroerende zaken de voor de waardebepaling in aanmerking genomen kubiekemeterprijs te hoog is omdat te weinig rekening is gehouden met de omstandigheid dat het onzelfstandige studentenwoningen betreft.
1.6.2 Voorts zijn de bezwaren tegen 2133 van de overige onder 1.1 bedoelde beschikkingen betreffende 2129 onroerende zaken voorzien van gronden, te weten:
b.3 dat bij 2129 beschikkingen betreffende 2127 onroerende zaken de voor de waardebepaling in aanmerking genomen kubiekemeterprijs te hoog is,
f.3 dat bij vier beschikkingen betreffende twee onroerende zaken de voor de waardebepaling in aanmerking genomen kubiekemeterprijs te hoog is omdat te weinig rekening is gehouden met de omstandigheid dat het onzelfstandige studentenwoningen betreft.
Tegelijk heeft belanghebbende te kennen gegeven, door alsnog akkoord te gaan met de waarde die de Inspecteur voor 537 van de onroerende zaken bij evenzoveel van de onder b.3 bedoelde beschikkingen heeft vastgesteld, het bezwaar daartegen in te trekken. Aldus resteerden er in de categorie b.3 1592 bezwaren betreffende 1590 onroerende zaken en in de categorie f.3 vier bezwaren betreffende twee onroerende zaken.
1.6.3 Ten aanzien van 66 beschikkingen betreffende 64 onroerende zaken is een motivering van het pro forma ingediende bezwaarschrift achterwege gebleven.
1.6.4 Uit de bijlagen van de brief blijkt voorts nog van bezwaren tegen de waardevaststelling van 20 (waarvan 4 akkoord) onroerende zaken die niet voorkomen op de onder 1.1 vermelde beschikking.
1.7 Bij uitspraken, vervat in een brief van 4 juli 2003 van de Inspecteur (hierna: het uitsprakengeschrift), heeft hij als volgt op de bezwaren beslist.
1.7.1 De Inspecteur heeft belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in de bezwaren, bedoeld onder 1.6.2.
1.7.2 Naar aanleiding van de onder a.2 vermelde bezwaren heeft de Inspecteur de waarde van 281 onroerende zaken verminderd. De andere 197 bezwaren heeft hij ongegrond verklaard.
1.7.3 Naar aanleiding van de onder b.2 vermelde bezwaren heeft de Inspecteur de waarde van 249 onroerende zaken verminderd. De bezwaren betreffende de waarde van de andere 150 onroerende zaken heeft hij ongegrond verklaard.
1.7.4 De Inspecteur heeft de twee beschikkingen, bedoeld onder d.1 (tevens d.2 en e.2) ingetrokken.
1.7.5 Naar aanleiding van de onder f.2 vermelde bezwaren heeft de Inspecteur de waarde van één onroerende zaak verminderd. De bezwaren betreffende de waarde van 61 onroerende zaken heeft hij ongegrond verklaard.
1.7.6 Op de bezwaren betreffende de waarde van twee onroerende zaken, te weten Nigeriastraat 51 en Nigeriastraat 165, heeft de Inspecteur geen uitspraak gedaan.
1.7.7 Voorts heeft de Inspecteur met betrekking tot een tiental objecten de waarde daarvan ambtshalve verminderd. Hierbij is echter de onroerende zaak Prof. Burgershof 25 vermeld, terwijl kennelijk Prof. Burgershof 26 is bedoeld, welke onroerende zaak per abuis bij de uitspraken op bezwaar is vermeld.
1.7.8 Bij de uitspraken op bezwaar is de onroerende zaak Hendrik Casimirstraat 23 vermeld. Dit is echter niet een onroerende zaak waarop een van de onder 1.1 genoemde beschikkingen betrekking heeft.
1.8 Gedagtekend 18 juli 2003 heeft de Inspecteur een correctiebrief op het uitsprakengeschrift aan belanghebbende gezonden. Daarbij heeft de Inspecteur ambtshalve de volgende verbeteringen aangebracht:
- de uitspraak met betrekking tot de waarde van de onroerende zaak Hugo de Grootstraat 394, waartegen geen bezwaar is gemaakt, is ongedaan gemaakt;
- de waarde van de onroerende zaak Otterlaan 43, die bij de uitspraak was verminderd tot op € 163.537, is verder verminderd tot op € 163.293;
- de waarde van de onroerende zaak Prof. Henketstraat 28, die was vastgesteld op € 114.352 en met betrekking waartoe het bezwaar bij de uitspraak ongegrond is verklaard, is verminderd tot op € 106.639;
- de waarde van de onroerende zaak Veulenkamp 6, die bij de uitspraak was verminderd tot op € 115.972, is verder verminderd tot op € 115.792;
- de waarden van de onroerende zaken Vinkenlaan 241 en Vinkenlaan 243, met betrekking waartoe de bezwaren bij de uitspraken gegrond zijn verklaard zonder de waarde te verminderen, zijn alsnog verminderd tot op € 151.736, onderscheidenlijk € 138.122.
2.1 Bij brief van 4 augustus 2003 is belanghebbende pro forma van de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Die brief is op 5 augustus 2003 ter griffie van het Hof ingekomen. In verband met het beroep is door de griffier een griffierecht geheven van € 232. Het beroepschrift is bij brief van 29 januari 2004, met 26 bijlagen, voorzien van gronden.
2.2 De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in drie gedeelten. Ter zitting van het Gerechtshof van 1 februari 2006, gehouden te Den Haag, is de zaak tegelijk behandeld met de zaken, bekend onder de nummers BK-03/01419 (Delftwonen), BK-03/01566 (Vestia) en BK-03/01867 (DuWo). Aan het einde van deze zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst.
2.4 In de periode daarna hebben partijen eerst getracht een minnelijke regeling te bereiken, hetgeen niet is gelukt.
Vervolgens heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Partijen hebben er op 7 april 2006 zorg voor gedragen dat het Hof kan beschikken over een CD-ROM met een Excel-bestand waarmee alle relevante gegevens omtrent de onderwerpelijke beschikkingen kunnen worden geraadpleegd.
2.5 Op 12 april 2006 heeft een tweede zitting plaatsgevonden, waarbij de zaak inhoudelijk en individueel is behandeld. Op die zitting hebben partijen ermee ingestemd dat het Hof desgeraden uitgaat van de juistheid van de gegevens in het Excel-bestand indien en voor zover deze gegevens afwijken van de in het dossier op papier beschikbare gegevens.
Na een schorsing heeft vervolgens op 24 mei 2006 een derde mondelinge behandeling plaatsgevonden, tezamen met de voornoemde andere zaken, met het accent op het onderwerp proceskosten.
2.6 Op alle zittingen zijn steeds beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn processen-verbaal opgemaakt.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1 In de aanvulling van 29 januari 2004 op het beroepschrift is onder meer vermeld dat het beroep ziet op 2359 woningen en dat belanghebbende ten aanzien van circa 1650 beschikkingen niet-ontvankelijk is verklaard.
3.2 De hiervoor onder 1.1 tot en met 1.8 genoemde aantallen beschikkingen en onroerende zaken ontleent het Hof aan de gegevens in het uitsprakengeschrift en aan het Excel-bestand dat het Hof op 7 april 2006 heeft ontvangen. Het Excel-bestand bevat gegevens die op enkele punten afwijken van de op papier beschikbare gegevens. Analyse van al die gegevens wijst uit dat het beroep is gericht tegen:
- 1540 van de hiervoor onder 1.7.1 bedoelde uitspraken, betrekking hebbend op 1536 onroerende zaken,
- 340 van de hiervoor onder 1.7.2 bedoelde uitspraken,
- 398 van de hiervoor onder 1.7.3 bedoelde uitspraken, betrekking hebbend op 397 onroerende zaken,
- een van de hiervoor onder 1.7.4 bedoelde twee uitspraken, betrekking hebbend op de onroerende zaak Churchilllaan 22,
- 78 van de hiervoor onder 1.7.5 bedoelde uitspraken, betrekking hebbend op 60 onroerende zaken,
- de vier hiervoor onder 1.7.6 bedoelde beschikkingen, betrekking hebbend op de twee onroerende zaken Nigeriastraat 51 en Nigeriastraat 165, waaromtrent de Inspecteur geen uitspraak heeft gedaan op de bezwaren,
- twee beschikkingen, onderscheidenlijk betrekking hebbend op de onroerende zaken Isaac da Costalaan 163A en Wezelstraat 6 die behoren tot de hiervoor onder 1.6.2 bedoelde 537 onroerende zaken met betrekking waartoe belanghebbende het bezwaar heeft ingetrokken.
Het vorenstaande in aanmerking nemend, ziet het beroep op 2363 van de hiervoor onder 1.2 bedoelde beschikkingen, en heeft het betrekking op 2338 onroerende zaken.
3.3 Belanghebbende heeft destijds de Inspecteur verzocht om de gegevens van de beschikkingen, behorend bij kennisgeving nummer 142490, als elektronisch bestand op diskette aan belanghebbende te zenden. De reden voor dit verzoek was dat belanghebbende, met het oog op het enorme aantal objecten, van mening was dat het uitwisselen van gegevens per geautomatiseerd systeem tussen partijen de enig werkbare manier was om de aanduiding van objecten en bepaalde WOZ-waarden te controleren.
3.4 De Inspecteur heeft op de hierna beschreven wijze aan het verzoek van belanghebbende voldaan.
3.5 De schriftelijke kennisgeving van 28 februari 2001 waarbij de onderwerpelijke diskette was gevoegd, luidt:
“Waardebeschikking tijdvak 2001-2004
AAN: Vidomes
[adres]
[postcode en plaatsnaam]t
Dagtekening : 28-02-2001 Klantnummer: 382260
Kennisgevingsnummer: 142490
Geacht heer/mevrouw,
Op grond van de Wet Waardering onroerende zaken is de waarde in het economisch verkeer van de hieronder genoemde onroerende zaak/zaken, waarvan u bij de gemeente bekend staat als eigenaar en/of gebruiker, als volgt vastgesteld:
Beschikkingnr.
WOZ-objectnr
Object
Belang
Waarde in guldens
Waarde in euro’s
zie bijgeleverde diskette bestand KG142490
De waarde is vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 1999 en heeft betrekking op het tijdvak 1 januari 2001 en met 31 december 2004.
Tegen deze beschikking kan binnen zes weken na dagtekening schriftelijk bezwaar worden gemaakt bij het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Delft, Postbus 78, 2600 ME Delft.
Hoogachtend,
w.g.
R. Heuvelman
Hoofd afdeling Belastingen”
Bij deze kennisgeving was een diskette gevoegd met de bestanden waarnaar is verwezen.
In de kolommen van beide schriftelijke kennisgevingen zijn, afgezien van de verwijzing naar het bestand op de bijbehorende diskette, geen gegevens ingevuld.
3.6 De bestanden die op de diskettes waren opgeslagen, zijn door belanghebbende afgedrukt. Deze afdrukken zijn opgenomen in bijlage 5 bij de aanvulling op het beroepschrift.
3.7 De door belanghebbende gemaakte afdrukken van de bestanden die op diskette staan, hebben een kolomindeling die in wezen gelijk is aan die op de schriftelijke kennisgevingen.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 Het geschil tussen partijen betreft het volgende.
4.1.1 Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de beschikkingen met het kennisgevingnummer 142490, doordat deze niet op schrift maar als elektronisch bestand aan haar zijn gezonden, niet op de bij of krachtens de wet voorgeschreven wijze zijn genomen en bekend zijn gemaakt. Zij verbindt aan dit standpunt de conclusie dat het Hof die beschikkingen dient te vernietigen.
4.1.2 Subsidiair heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat de Inspecteur haar ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard in de bezwaren betreffende de waarde van de hiervoor onder 3.2, eerste liggende streepje, bedoelde 1536 onroerende zaken.
4.1.3 Meer subsidiair heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat de waarde van de onroerende zaken waarop de onderwerpelijke beschikkingen zien en waarop het beroep betrekking heeft, te hoog is vastgesteld en moet worden verminderd tot de door haar genoemde waarden. In dit verband beroept zij zich op rapportages van door haar ingeschakelde deskundigen.
4.1.4 Ten slotte verzoekt belanghebbende het Hof de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb, en hem voorts, op grond van artikel 8:73 Awb, ter zake van de kosten van bezwaar te veroordelen tot een schadevergoeding. Voor beide bepleit zij vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten.
4.2 De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.2.1 Met betrekking tot het primaire standpunt van belanghebbende heeft de Inspecteur gesteld dat de digitale aanlevering van de beschikkingen door belanghebbende is verzocht en dat daaromtrent tevoren overleg met haar heeft plaatsgevonden, dat de kenbaarheid van de beschikkingen niet is geschaad, dat er geen sprake is van onjuistheden of onduidelijkheden, dat reproductie mogelijk is en dat – zou sprake zijn van vormverzuim – belanghebbende hierdoor niet is benadeeld.
4.2.2 Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van belanghebbende heeft de Inspecteur gesteld dat hij, met zijn hiervoor onder 1.3 genoemde brief van 8 mei 2001, belanghebbende gelegenheid heeft geboden het pro forma ingediende bezwaarschrift binnen zes weken te motiveren, dat belanghebbende met betrekking tot 995 onroerende zaken tijdig en specifiek van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt, dat meer dan anderhalf jaar later de brief van 18 december 2002 van belanghebbendes gemachtigde ruim 2000 nieuwe bezwaren bevatte en dat dit de gemeente voor een enorm organisatorisch probleem stelde. Hieraan verbindt de Inspecteur de conclusie dat hij belanghebbende terecht in die nieuw gemotiveerde bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.3 Met betrekking tot het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende beroept de Inspecteur zich op rapportages van door hem ingeschakelde deskundigen.
4.2.4 Met betrekking tot de proceskosten plaatst de Inspecteur vraagtekens bij de door belanghebbende opgevoerde uren en tarieven. Hij is van mening dat aan belanghebbende een vergoeding wegens proceskosten niet toekomt. Voor zover het Hof daar anders over oordeelt, stelt de Inspecteur zich op het – ter zitting in zoverre gewijzigde – standpunt dat sprake is van onredelijk gebruik van procesrecht door belanghebbende, dat zij daarom zou kunnen worden veroordeeld in de proceskosten van de Inspecteur, en dat de Inspecteur daar aanspraak op maakt ter compensatie van enig aan belanghebbende toe te kennen bedrag. Per saldo hoeft aan de gemeente niet een bedrag aan proceskosten te worden toegekend.
4.3 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
5. Beoordeling van het beroep
5.1 Op de bezwaren tegen de in 3.2, zesde liggende streepje, genoemde beschikkingen heeft de Inspecteur geen uitspraak gedaan waartegen het rechtsmiddel van beroep open staat. Uit de stukken komt niet naar voren dat het beroep is of moet worden geacht te zijn gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak door de Inspecteur.
5.2 Op de bezwaren tegen de in 3.2, zevende liggende streepje, genoemde beschikkingen heeft de Inspecteur geen uitspraak gedaan, omdat belanghebbende te kennen heeft gegeven het met de desbetreffende vastgestelde waarden eens te zijn. Hiermee is het bezwaar in feite ingetrokken en hoefde de Inspecteur daarop geen uitspraak meer te doen. Te dien aanzien staat het rechtsmiddel van beroep dan ook niet open.
5.3 Bij de uitspraak op het bezwaar tegen de in 3.2, vierde liggende streepje, genoemde beschikking is de Inspecteur geheel aan dat bezwaar tegemoetgekomen door die beschikking in te trekken. Het beroep, dat mede is gericht tegen deze uitspraak, ontbeert in zoverre een processueel belang.
5.4 Het in 5.1 tot en met 5.3 overwogene betekent dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hieromtrent zal het Hof beslissen in zijn einduitspraak. Mitsdien ziet het beroep nog op 2356 beschikkingen betreffende 2333 onroerende zaken.
Vorm en wijze van bekendmaking van de beschikkingen
5.5 De Inspecteur heeft de onderwerpelijke beschikkingen op de hiervoor onder 1.2 en 3.5 beschreven wijze aan belanghebbende doen toekomen. Belanghebbende kan worden toegegeven dat daarmee artikel 1:3 Awb niet volledig is nageleefd. Zou dit meebrengen dat de bekendmaking van de beschikkingen niet is geschied op een wijze als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, Awb, dan is het Hof van oordeel dat de bekendmaking – in overeenstemming met het tweede lid van het laatstgenoemde artikel - op andere geschikte wijze is geschied.
5.6 Van concrete aanwijzingen voor een gebrek in de kenbaarheid van de beschikkingen of van de rechtsmiddelen daartegen, of voor het bestaan van een onzekere rechtstoestand, is in dit geding niets gebleken. Ook heeft belanghebbende, voor zover al gesteld, tegenover de bestrijding door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat zij door de wijze waarop de beschikkingen zijn vastgelegd of deze bekend zijn gemaakt, is benadeeld. Mitsdien verwerpt het Hof belanghebbendes primaire standpunt.
5.7 Hoewel het Hof, met de griffier, het onderhavige beroepschrift beschouwt als betrekking hebbend op samenhangende besluiten als bedoeld in artikel 8:41, eerste lid, van de Awb, is het Hof van oordeel dat een behoorlijke afdoening van deze zaak gediend is met splitsing (in de zin van artikel 8:14 Awb) ervan in meer zaken, zodat het daartoe zal besluiten. De griffier heeft te kennen gegeven dat, gelet op de hiervoor bedoelde samenhang, die door de splitsing niet is verbroken, geen reden bestaat om ter zake van de na de splitsing ontstane zaaknummers griffierechten te heffen.
6. Proceskosten en schadevergoeding
Onredelijk gebruik van procesrecht
6.1 Bij de derde mondelinge behandeling, betreffende de proceskosten, heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat zijn standpunt dat belanghebbende – wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht - in de proceskosten van de Inspecteur moet worden veroordeeld, nader aldus moet worden verstaan dat het slechts strekt tot beperking van het bedrag dat de gemeente Delft als vergoeding van proceskosten aan belanghebbende zou moeten betalen. Belanghebbende heeft ontkend dat zij onredelijk gebruik heeft gemaakt van procesrecht.
6.2 Hieromtrent overweegt het Hof dat de Inspecteur – op wie te dezen de bewijslast rust - niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende, door gebruik te maken van de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep en de wijze waarop zulks is gebeurd, onredelijk gebruik heeft gemaakt van procesrecht. Mitsdien zal het Hof belanghebbende in geen van de gesplitste zaken veroordelen in de proceskosten van de Inspecteur of op die grond overgaan tot matiging of compensatie van het beloop van de eventueel aan belanghebbende toe te kennen schade- of proceskostenvergoeding.
Uitgangspunten voor vergoeding van proceskosten en schade
6.3 Of belanghebbende aanspraak kan maken op een schadevergoeding en/of een proceskostenvergoeding en tot welk beloop, moet worden bepaald in elke gesplitste zaak afzonderlijk. Hierbij zal het Hof de volgende uitgangspunten hanteren.
a. Het Hof zal alleen bij gegrondbevinding van het beroep de Inspecteur veroordelen in de proceskosten in verband met de behandeling van het beroep;
b. Het Hof zal alleen bij gegrondbevinding van het beroep de Inspecteur veroordelen tot vergoeding van door belanghebbende geleden schade wegens kosten in verband met de behandeling van het bezwaar;
c. Het Hof zal de kosten die belanghebbende heeft gemaakt naar evenredigheid van het aantal onroerende zaken waarvoor het beroep gegrond wordt verklaard, toekennen en wel als volgt:
1. Het beroep ziet op in totaal 2333 onroerende zaken;
2. Wat betreft de beroepsmatig aan belanghebbende verleende rechtsbijstand in de beroepsfase zal het Hof uitgaan van een vergoeding op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht, neerkomend op {6 punten à € 322 maal 2 (gewicht van de zaak) maal 1,5 (samenhang) gedeeld door 2333 is afgerond} € 2,50 per onroerende zaak;
3. Belanghebbende heeft voor taxatietechnische werkzaamheden in de beroepsfase 36,75 uren à € 175 en 22,75 uren à € 285 geclaimd. Wat betreft het aantal uren heeft het Hof geen aanleiding aan die opgaaf te twijfelen. Voor de toekenning van een vergoeding geldt echter de normering van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, onder meer inhoudend dat het uurtarief voor werkzaamheden van deskundigen als in dit geval maximaal € 81,23 exclusief omzetbelasting bedraagt. Het Hof zal derhalve uitgaan van een vergoeding, gebaseerd op {59,5 uren maal € 81,23 gedeeld door 2333 is afgerond} € 2,05 per onroerende zaak;
4. Het bezwaar tegen de bij de onderhavige kennisgeving bekendgemaakte beschikkingen had aanvankelijk betrekking op (995 plus 2129 is) 3124 onroerende zaken. Kennelijk had het deskundigenonderzoek betrekking op deze onroerende zaken;
5. Belanghebbende heeft voor kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase 22 uren à € 220 en 7 uren à € 120 geclaimd tot een totaalbedrag van € 5.680 exclusief omzetbelasting. Het Hof heeft geen aanleiding aan de opgaaf of de redelijkheid ervan te twijfelen. Per onroerende zaak die in het bezwaar was betrokken, komt dit neer op een bedrag van (€ 5.680 gedeeld door 3124 is afgerond) € 1,80 per onroerende zaak. Bij een gegrond beroep zal het Hof dit bedrag bij de bepaling van het beloop van een schadevergoeding in aanmerking nemen;
6. Belanghebbende heeft voor taxatietechnische werkzaamheden in de bezwaarfase 37,75 uren à € 95 en 43,75 uren à € 200 geclaimd tot een totaalbedrag van € 12.336 exclusief omzetbelasting. Het Hof heeft geen aanleiding aan deze opgaaf te twijfelen. Wel ziet het Hof aanleiding het uurtarief van € 200 te matigen tot € 150. Alsdan komt bij een gegrond beroep een bedrag van {(37,75 maal € 95) plus (52,5 maal € 150) gedeeld door 3124 is afgerond} € 3,25 per onroerende zaak voor vergoeding in aanmerking.
d. Het vorenstaande resulteert erin dat een vergoeding wegens proceskosten (beroep) een beloop heeft van € 4,55 per onroerende zaak ten aanzien waarvan het beroep gegrond wordt verklaard, en dat een schadevergoeding (bezwaar) in zo’n geval een beloop heeft van € 5,05 per onroerende zaak.
Indien in één van de gesplitste zaken de uitspraak inhoudt dat het beroep gegrond is, zal het voor deze zaak gestorte griffierecht aan belanghebbende dienen te worden vergoed. Hieromtrent zal het Hof beslissen in zijn einduitspraak.
Het Gerechtshof
- splitst de zaak in een nader te bepalen aantal zaken, en
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Vierhout en Visser. De beslissing is op 9 januari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
aangetekend aan
partijen verzonden: