ECLI:NL:GHSGR:2007:BA9036

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1544-M-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • T. van den Broek
  • F. Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over gezag, verblijfplaats en omgang van minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak, die op 13 juni 2007 door het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, stond de strijd tussen ouders over het gezag, de verblijfplaats en de omgang van hun drie minderjarige kinderen centraal. De ouders, hierna aangeduid als de moeder en de vader, zijn sinds september 2004 verwikkeld in een conflict naar aanleiding van hun echtscheiding. Ondanks herhaalde adviezen van deskundigen en de raad voor de kinderbescherming om de strijd te beëindigen, zijn de ouders er niet in geslaagd om een constructieve relatie op te bouwen die in het belang van de kinderen zou zijn. Het hof constateert dat de ouders de adviezen van de deskundigen hebben genegeerd en dat er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden waarbij de kinderen betrokken waren.

Het hof heeft de situatie van de kinderen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat het gezamenlijk gezag niet langer verantwoord is. De ouders zijn niet in staat gebleken om hun onderlinge conflicten op te lossen, wat een groot risico voor de kinderen met zich meebrengt. De raad adviseerde om het gezamenlijk gezag in stand te houden, maar het hof heeft dit advies niet opgevolgd. In plaats daarvan heeft het hof besloten dat het gezag over de kinderen aan de vader moet worden toegewezen, omdat de kinderen al geruime tijd bij hem wonen en de oudste kinderen hebben aangegeven bij de vader te willen blijven.

De omgangsregeling is vastgesteld, waarbij de moeder de kinderen eenmaal per vier weken op zondagmiddag bij zich heeft. Het hof benadrukt dat het van groot belang is dat de ouders zich aan de omgangsregeling houden en dat de kinderen niet worden betrokken bij de conflicten tussen de ouders. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 juni 2007
Rekestnummer. : 1544-M-05
Rekestnr. rechtbank : 1482/04
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. S. de Kluiver,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur voorheen mr. H.C. Grootveld, thans mr. W. Heemskerk.
Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging [woonplaats],
hierna te noemen: de raad.
HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn beschikkingen van 17 mei 2006 en
27 september 2006, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Op 5 oktober 2006 is van de zijde van de raad bij het hof ingekomen de rapportage betreffende de begeleide omgangsregeling.
Op 10 oktober 2006 is van de zijde van na te noemen deskundige bij het hof ingekomen een tussentijds deskundigenbericht.
Op 19 oktober 2006 is de zaak verder mondeling behandeld - waarvan proces-verbaal - ten overstaan van mr. Van Leuven als raadsheer-commissaris.
Op 23 januari 2007 is de rapportage van de deskundige mevrouw E.A. Peters bij het hof ingekomen.
Bij brief van 23 februari 2007 heeft de Reclassering Nederland een brief van de moeder aan het hof doen toekomen.
Op 15 februari en 17 april 2007 zijn van de zijde van de man nadere stukken ingekomen.
Op 28 februari 2007 zijn van de zijde van de vrouw nadere stukken ingekomen.
Op 25 april 2007 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Huisman en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. Köller. Namens de raad is verschenen de heer C.M.J. Vandenbooren. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De hierna te noemen oudste minderjarigen zijn in raadkamer gehoord.
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de volgende nog minderjarige kinderen:
[kind 1], geboren [in 1994], verder: [kind 1],
[kind 2], geboren [in 1997], verder: [kind 2], en
[kind 3], geboren [in 2003], verder, [kind 3], ook hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen, de verblijfplaats, de omgang en het gezag.
2. Partijen zijn gebleven bij hun verzoeken en weren in appel en hebben deze overeenkomstig hun stellingen ter terechtzitting nader toegelicht. Ook de raad heeft zijn standpunt ter terechtzitting nader toegelicht en onderbouwd.
3. Het hof overweegt als volgt.
Gezag en verblijfplaats
4. Vast is komen te staan dat partijen al vanaf september 2004 aan het strijden zijn over de gevolgen van hun echtscheiding. In ieder geval vanaf mei 2006 heeft het hof partijen gewezen op de noodzaak hun strijd rond de kinderen te beëindigen, althans buiten het zicht van de kinderen te houden. Partijen zijn daartoe naar een deskundige verwezen. Ondanks intensieve begeleiding zowel van de zijde van de raad als door de deskundige zijn partijen er niet in geslaagd rust te creëren in hun onderlinge verhouding, althans tenminste een situatie te laten ontstaan waarin de kinderen buiten de meningsverschillen en strijd van de ouders kunnen blijven. Zo hebben de ouders ieder om eigen redenen, adviezen van de deskundige om op persoonlijk vlak hulp en begeleiding te zoeken, afgewezen.
Gebleken is dat zich in de verstreken periode meerdere malen incidenten hebben voorgedaan waarvan de kinderen getuige zijn geweest. Gebleken is tenslotte dat de ouders voor de toekomst niet van plan zijn en/of het vermogen hebben de eigen houding ten opzichte van de andere ouder zodanig te veranderen dat er tussen hen binnen een termijn van 1 à 2 jaren rust zal ontstaan.
De raad heeft ter terechtzitting geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te laten, juist om op die wijze de ouders ertoe te bewegen een andere houding jegens elkaar te gaan innemen. Het hof zal dit advies niet opvolgen gelet op de vastgestelde hardnekkigheid van de problemen tussen de ouders.
Waar in een geconditioneerde situatie, zoals die gedurende het afgelopen jaar heeft bestaan, al geen enkele vooruitgang kon worden geboekt, en de ouders ieder voor zich, ook voor de toekomst niet hebben besloten anders te willen, is het hof van oordeel dat het laten voortbestaan van gezamenlijk gezag een onverantwoord groot risico meebrengt dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders en verwacht het hof ook niet dat daarin binnen aanvaardbare tijd verandering zal optreden. De volgende vraag is dan aan wie van de ouders het gezag over elk van de kinderen moet worden toevertrouwd. Het hof acht het wenselijk dat dat – zoals gebruikelijk – de ouder is bij wie de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben.
5. De deskundige heeft in haar rapport de suggestie gedaan om het jongste kind van partijen, [kind 3], aan de moeder toe te vertrouwen en de twee oudste kinderen, [kind 1] en [kind 2], bij de vader te laten. Zoals ook de raad ter terechtzitting stelt, komt dit advies voort uit de gedachte dat de ouders op deze wijze verplicht worden hun medewerking te geven aan een wederzijds ondersteunde omgangsregeling. De raad acht het evenwel niet juist een kind voor deze doelstelling in te zetten. De kinderen dienen in de visie van de raad bij elkaar te blijven en op één adres op te groeien. Het hof onderschrijft deze visie. Het acht het primair van belang dat de kinderen niet worden gescheiden.
De kinderen wonen inmiddels al geruime tijd bij de vader. De beide oudste kinderen hebben ondubbelzinnig te kennen gegeven dat zij bij de vader willen blijven wonen. Er is in de dagelijkse situatie rust ontstaan. Tussen de kinderen onderling gaat het goed. In deze situatie zal het hof geen verandering aanbrengen en het gezag over de kinderen aan de vader opdragen.
Het door de moeder gestelde seksueel misbruik door de vader van [kind 3] staat daaraan niet in de weg, nu er onvoldoende objectieve aanwijzingen zijn dat daarvan sprake is geweest. Nader onderzoek terzake acht het hof, gelet op de destijds zeer jonge leeftijd van [kind 3] niet mogelijk, noch opportuun.
Omgang
6. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat omgang tussen de kinderen en de moeder in hun belang is. Van een ontzeggingsgrond in de zin van artikel 1: 377a lid 3 BW is geen sprake.
Het oudste kind, [kind 1], meldt dat zij op dit moment niet graag naar haar moeder wil gaan. Wanneer daar dieper op wordt ingegaan, blijkt het bezwaar tegen omgang voort te komen uit de strijd die de ouders met elkaar voeren. Indien de strijd er niet (meer) zou zijn, zou [kind 1] haar moeder ook weer willen zien, ervan uitgaande dat zij bij haar vader woont en er door de ouders geen druk wordt uitgeoefend.
De middelste dochter, [kind 2], wijst haar moeder op dit moment af. Naar het oordeel van het hof komt dit voort uit de reeds te lang durende strijd tussen de ouders, hetgeen afgeleid kan worden uit de wijze waarop [kind 2] zich uit (een schriftje met daarin een opsomming van uitsluitend negatieve gebeurtenissen uit het recente verleden).
Voor de kinderen is het van bijzonder groot belang dat de ouders zich aan de regels, die in het kader van de omgang worden vastgelegd, dan wel tussen hen worden afgesproken, strikt houden.
Onder deze omstandigheden stelt het hof de hierna opgenomen omgangsregeling vast, als een minimumregeling, die de ouders na verloop van tijd en eventueel met behulp van begeleiding, naar behoefte kunnen uitbreiden. Wensen of problemen rond de omgangsregeling dienen de ouders niet met de kinderen te bespreken.
Het hof acht het van belang dat de kinderen alle drie gezamenlijk naar de moeder gaan. Het hof wil niet in de beoordeling treden of de kinderen al zelfstandig op de fiets kunnen gaan of dat vervoer door de ouders (nog) nodig is, dat dient de vader te bepalen.
Kosten
7. Het hof ziet aanleiding de kosten die in deze procedure zijn gevallen te compenseren, nu partijen ex – echtelieden zijn.
8. Het hof zal als hierna volgend beslissen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de vader om hem alleen te belasten met het gezag over de minderjarige kinderen en voor wat betreft de vastgestelde omgangsregeling en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezag over [kind 1], [kind 2], en [kind 3], voortaan alleen aan de vader toekomt;
bepaalt een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen, inhoudende dat de moeder alle drie de kinderen gezamenlijk eenmaal per vier weken op zondagmiddag van 14.00 – 17.00 uur bij zich zal hebben, waarbij de verantwoordelijkheid voor het brengen van de kinderen ligt bij de vader en de verantwoordelijkheid voor het terugbrengen van de kinderen bij de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Tanja-van den Broek, Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2007.