GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde meervoudige belastingkamer
9 januari 2007
nummer BK-03/01566
op het beroep van de stichting Stichting Vestia Groep, statutair gevestigd te Rotterdam, tegen de uitspraken van de Inspecteur, het Hoofd Belastingen van de gemeente Delft, betreffende na te noemen beschikkingen.
1. Beschikkingen en bezwaar
1.1 Bij 6368 beschikkingen als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken heeft de Inspecteur van in totaal 6326 onroerende zaken, gelegen in de gemeente Delft, de waarde in het economische verkeer op 1 januari 1999 (de waardepeildatum) vastgesteld. De beschikkingen zijn aan belanghebbende gericht in haar hoedanigheid van eigenares (6284 onroerende zaken) of eigenares-gebruikster (42 onroerende zaken) en gelden voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004.
1.2 De onder 1.1 bedoelde beschikkingen zijn als volgt aan belanghebbende bekend gemaakt:
- 5624 door toezending van een diskette met een begeleidende schriftelijke kennisgeving met het nummer 142156, gedagtekend 28 februari 2001, waarin naar die diskette is verwezen,
- 678 door toezending van een diskette met een begeleidende schriftelijke kennisgeving met het nummer 142430, gedagtekend 28 februari 2001, waarin naar die diskette is verwezen,
- 66 door toezending van een schriftelijke kennisgeving met het nummer 189137, gedagtekend 30 september 2001.
1.3 Bij brief van 5 april 2001 heeft belanghebbende tegen de met de kennisgevingen van 28 februari 2001 bekendgemaakte beschikkingen pro forma bezwaar gemaakt.
1.4 Bij brief van 11 oktober 2001, met bijlage, heeft de gemachtigde van belanghebbende het bezwaar gedeeltelijk gemotiveerd. De motivering houdt in algemene zin in dat de waarde van de hoekwoningen, portiekwoningen benedenwoningen en bejaardenwoningen te hoog is vastgesteld.
Verder ziet de motivering onder meer op twee bedrijfsobjecten die volgens belanghebbende voor de sloop zijn bestemd, alsmede op zes andere bedrijfsobjecten.
In punt 5 van de bijlage zijn per categorie waarden vermeld die volgens de taxateur van belanghebbende moeten worden toegekend aan 212 sloopwoningen (waaronder De Colignystraat 41, 67 en 121 en Kloosterkade 21). Aangezien de vier tussen haakjes genoemde objecten niet behoren tot de onroerende zaken waarop de onder 1.1 bedoelde beschikkingen betrekking hebben, ziet het bezwaar op 209 beschikkingen betreffende 208 sloopwoningen.
1.5 De voormelde brief van 11 oktober 2001 hield tevens bezwaar in tegen vijf beschikkingen betreffende evenzoveel onroerende zaken, vermeld op de kennisgeving van 30 september 2001.
1.6 Bij brief van 16 november 2001, met twee bijlagen, heeft de gemachtigde van belanghebbende het bezwaar, in het bijzonder wat betreft de in de vorige brief in het algemeen genoemde categorieën woningen, verder gemotiveerd. Uit de bijlagen blijkt dat belanghebbende de bezwaren tegen 248 beschikkingen, betrekking hebbend op evenzoveel onroerende zaken, door alsnog akkoord te gaan met de vastgestelde waarde, heeft ingetrokken.
Uiteindelijk bleef belanghebbende tegen 966 beschikkingen, betrekking hebbend op 961 onroerende zaken, bezwaren houden. De bezwaren betreffende de overige beschikkingen zijn ongemotiveerd gebleven.
1.7 Bij brief van 12 september 2002 heeft belanghebbende de motivering van het bezwaarschrift nog aangevuld. Hierin is onder meer vermeld dat het totale aantal objecten dat 'onder bezwaar ligt' 1009 bedraagt. Het verschil met het voornoemde aantal van 961 is toe te schrijven aan een dubbeltelling van 49 sloopwoningen die ook als benedenwoningen zijn meegeteld, terwijl één object niet is meegeteld.
1.8 De Inspecteur heeft bij wege van uitspraak op 962 van de 966 bezwaren beslist. De uitspraken zijn verenigd in een geschrift, gedagtekend 16 april 2003 (hierna: het uitsprakengeschrift). Op de bezwaren betreffende de onroerende zaken, plaatselijk bekend als Cort van der Lindenstraat 100, Kantoorgracht 20, Kappeyne van de Copellostraat 9 en Vorrinkplein 1126 heeft hij geen uitspraak gedaan.
1.9 Bij 674 van de onder 1.8 bedoelde uitspraken van de Inspecteur heeft hij de bezwaren tegen evenzoveel beschikkingen en betrekking hebbend op 670 onroerende zaken ongegrond verklaard. Hierbij rekent het Hof de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de beschikking betreffende de onroerende zaak Kantoorgracht 68 niet mee, omdat dat bezwaar tevens gegrond is verklaard en kennelijk dit laatste de bedoeling was van de Inspecteur.
1.10 Bij 288 van de onder 1.8 bedoelde uitspraken van de Inspecteur heeft hij de bezwaren tegen evenzoveel beschikkingen en betrekking hebbend op 287 onroerende zaken gegrond verklaard.
1.11 Blijkens het uitsprakengeschrift heeft de Inspecteur voorts in zeven gevallen beslist op bezwaren die ongemotiveerd waren gebleven en in drie gevallen op bezwaren die waren ingetrokken. Het betreft de onroerende zaken aan de Aart van der Leeuwlaan 388, 390, 392 en 394, waarvoor de Inspecteur de waarde - kennelijk ambtshalve - heeft verminderd tot € 65.798 en de onroerende zaken aan de Burgwal 48 en 162, de Kantoorgracht 19, de Cornelis Trompstraat 29, 59 en 61, waarvoor de Inspecteur de vastgestelde waarde heeft gehandhaafd.
2.1 Bij brief van 26 mei 2003 is belanghebbende van de uitspraken van de Inspecteur pro forma in beroep gekomen bij het Hof. Die brief is op 27 mei 2003 ter griffie van het Hof ingekomen. In verband met het beroep is door de griffier een griffierecht geheven van € 232. Het beroepschrift is bij brief van 28 november 2003, met 26 bijlagen, voorzien van gronden.
2.2 De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in drie gedeelten. Ter zitting van het Gerechtshof van 1 februari 2006, gehouden te Den Haag, is de zaak tegelijk behandeld met de zaken, bekend onder de nummers BK-03/01419 (Delftwonen), BK-03/01867 (DuWo) en BK-03/02226 (Vidomes). Aan het einde van deze zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst.
2.4 In de periode daarna hebben partijen eerst getracht een minnelijke regeling te bereiken, hetgeen niet is gelukt.
Vervolgens heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Partijen hebben er op 21 april 2006 zorg voor gedragen dat het Hof kan beschikken over een CD-ROM met een Excel-bestand waarmee alle relevante gegevens omtrent de onderwerpelijke beschikkingen kunnen worden geraadpleegd.
2.5 Op 26 april 2006 heeft een tweede zitting plaatsgevonden, waarbij de zaak inhoudelijk en individueel is behandeld. Op die zitting hebben partijen ermee ingestemd dat het Hof desgeraden uitgaat van de juistheid van de gegevens in het Excel-bestand indien en voor zover deze gegevens afwijken van de in het dossier op papier beschikbare gegevens.
Na een schorsing heeft vervolgens op 24 mei 2006 een derde mondelinge behandeling plaatsgevonden, tezamen met de voornoemde andere zaken, met het accent op het onderwerp proceskosten.
2.6 Op alle zittingen zijn steeds beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn processen-verbaal opgemaakt.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1 In de aanvulling van 28 november 2003 op het beroepschrift is vermeld dat het beroep ziet op 863 woningen.
3.2 De hiervoor onder 1.1 tot en met 1.7 genoemde aantallen beschikkingen en onroerende zaken ontleent het Hof aan de gegevens in het uitsprakengeschrift en aan het Excel-bestand dat het Hof op 21 april 2006 heeft ontvangen. Het Excel-bestand bevat gegevens die op enkele punten afwijken van de op papier beschikbare gegevens. Analyse van al die gegevens wijst uit dat het beroep uitsluitend is gericht tegen:
- 633 van de hiervoor onder 1.9 vermelde 674 uitspraken,
- 233 van de hiervoor onder 1.10 vermelde 288 uitspraken,
- 4 beschikkingen betreffende de onder 1.8 vermelde onroerende zaken waaromtrent de Inspecteur geen uitspraak heeft gedaan op de bezwaren.
In de conclusie van repliek is vermeld dat het beroep tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de beschikking betreffende de onroerende zaak Ursulaplaats 12 is ingetrokken.
Het vorenstaande in aanmerking nemend, ziet het beroep op 869 van de hiervoor onder 1.2 bedoelde beschikkingen, en heeft het betrekking op 864 onroerende zaken.
3.3 Belanghebbende heeft destijds de Inspecteur verzocht om de gegevens van de beschikkingen, behorend bij de kennisgevingen, genummerd 142156 onderscheidenlijk 142430, als elektronisch bestand op diskette aan belanghebbende te zenden. De reden voor dit verzoek was dat belanghebbende, met het oog op het enorme aantal objecten, van mening was dat het uitwisselen van gegevens per geautomatiseerd systeem tussen partijen de enig werkbare manier was om de aanduiding van objecten en bepaalde WOZ-waarden te controleren.
3.4 De Inspecteur heeft op de hierna beschreven wijze aan het verzoek van belanghebbende voldaan.
3.5 De schriftelijke kennisgevingen van 28 februari 2001 waarbij de onderscheidene diskettes waren gevoegd, luiden:
"Waardebeschikking tijdvak 2001-2004
AAN: Stichting Vestia
[adres]
Dagtekening : 28-02-2001 Klantnummer: 00000
Kennisgevingsnummer: 142156 (c.q. 142430)
Geacht heer/mevrouw,
Op grond van de Wet Waardering onroerende zaken is de waarde in het economisch verkeer van de hieronder genoemde onroerende zaak/zaken, waarvan u bij de gemeente bekend staat als eigenaar en/of gebruiker, als volgt vastgesteld:
Beschikkingnr. WOZ-objectnr Object Belang Waarde in guldens Waarde in euro's
zie bijgeleverde diskette bestand KG142156
(c.q. KG142430)
De waarde is vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 1999 en heeft betrekking op het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004.
Tegen deze beschikking kan binnen zes weken na dagtekening schriftelijk bezwaar worden gemaakt bij het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Delft, Postbus 78, 2600 ME Delft.
Hoogachtend,
w.g.
R. Heuvelman
Hoofd afdeling Belastingen"
Bij deze kennisgevingen waren diskettes gevoegd met de bestanden waarnaar is verwezen.
In de kolommen van beide schriftelijke kennisgevingen zijn, afgezien van de verwijzing naar het bestand op de bijbehorende diskette, geen gegevens ingevuld.
3.6 De bestanden die op de diskettes waren opgeslagen, zijn door belanghebbende afgedrukt. Deze afdrukken zijn opgenomen in bijlage 4 bij de aanvulling op het beroepschrift.
3.7 De door belanghebbende gemaakte afdrukken van de bestanden die op diskettes staan, hebben een kolomindeling die in wezen gelijk is aan die op de schriftelijke kennisgevingen.
3.8 Het beroep ziet, zoals blijkt uit het vorenstaande, mede op de hiervoor in 1.8 bedoelde vier beschikkingen (betreffende evenzoveel onroerende zaken), waartegen het bezwaarschrift was gericht, maar op welke bezwaren de Inspecteur blijkens het uitsprakengeschrift niet heeft beslist. Dit betreft de onroerende zaken Cort van der Lindenstraat 100, Kantoorgracht 20, Kappeyne van de Copellostraat 9 en Vorrinkplein 1126, waarvan de Inspecteur bij de desbetreffende beschikkingen de waarde heeft vastgesteld op respectievelijk ƒ 203.000 (€ 92.117), ƒ 269.000 (€ 122.066), ƒ 322.132 (€ 146.177) en ƒ 209.000 (€ 94.840).
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 Het geschil tussen partijen betreft het volgende.
4.1.1 Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de beschikkingen met kennisgevingnummers 142156 en 142430, doordat deze niet op schrift maar als elektronisch bestand aan haar zijn gezonden, niet op de bij of krachtens de wet voorgeschreven wijze zijn genomen en bekend zijn gemaakt. Zij verbindt aan dit standpunt de conclusie dat het Hof die beschikkingen dient te vernietigen.
4.1.2 Subsidiair heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat de waarde van de onroerende zaken waarop de onderwerpelijke beschikkingen zien en waarop het beroep betrekking heeft, te hoog is vastgesteld en moet worden verminderd tot de door haar genoemde waarden. In dit verband beroept zij zich op rapportages van door haar ingeschakelde deskundigen.
4.1.3 Ten slotte verzoekt belanghebbende het Hof de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb, en hem voorts, op grond van artikel 8:73 Awb, ter zake van de kosten van bezwaar te veroordelen tot een schadevergoeding. Voor beide bepleit zij vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten.
4.2 De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.2.1 Met betrekking tot het primaire standpunt van belanghebbende heeft de Inspecteur gesteld dat de digitale aanlevering van de beschikkingen door belanghebbende is verzocht en dat daaromtrent tevoren overleg met haar heeft plaatsgevonden, dat de kenbaarheid van de beschikkingen niet is geschaad, dat er geen sprake is van onjuistheden of onduidelijkheden, dat reproductie mogelijk is en dat - zou sprake zijn van vormverzuim - belanghebbende hierdoor niet is benadeeld.
4.2.2 Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van belanghebbende beroept de Inspecteur zich op rapportages van door hem ingeschakelde deskundigen.
4.2.3 Met betrekking tot de proceskosten plaatst de Inspecteur vraagtekens bij de door belanghebbende opgevoerde uren en tarieven. Hij is van mening dat aan belanghebbende een vergoeding wegens proceskosten niet toekomt. Voor zover het Hof daar anders over oordeelt, stelt de Inspecteur zich op het - ter zitting in zoverre gewijzigde - standpunt dat sprake is van onredelijk gebruik van procesrecht door belanghebbende, dat zij daarom zou kunnen worden veroordeeld in de proceskosten van de Inspecteur, en dat de Inspecteur daar aanspraak op maakt ter compensatie van enig aan belanghebbende toe te kennen bedrag. Per saldo hoeft aan de gemeente niet een bedrag aan proceskosten te worden toegekend.
4.3 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
5. Beoordeling van het beroep
5.1 Op de bezwaren tegen de in 3.8 genoemde beschikkingen heeft de Inspecteur geen uitspraak gedaan waartegen het rechtsmiddel van beroep open staat. Uit de stukken komt niet naar voren dat het beroep is of moet worden geacht te zijn gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak door de Inspecteur.
5.2 Het in 5.1 overwogene betekent dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hieromtrent zal het Hof beslissen in zijn einduitspraak. Mitsdien ziet het beroep nog op 865 beschikkingen betreffende 860 onroerende zaken.
Vorm en wijze van bekendmaking van de beschikkingen
5.3 De Inspecteur heeft de onderwerpelijke beschikkingen op de hiervoor onder 1.2 en 3.5 beschreven wijze aan belanghebbende doen toekomen. Belanghebbende kan worden toegegeven dat daarmee artikel 1:3 Awb niet volledig is nageleefd. Zou dit meebrengen dat de bekendmaking van de beschikkingen niet is geschied op een wijze als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, Awb, dan is het Hof van oordeel dat de bekendmaking - in overeenstemming met het tweede lid van het laatstgenoemde artikel - op andere geschikte wijze is geschied.
5.4 Van concrete aanwijzingen voor een gebrek in de kenbaarheid van de beschikkingen of van de rechtsmiddelen daartegen, of voor het bestaan van een onzekere rechtstoestand, is in dit geding niets gebleken. Ook heeft belanghebbende, voor zover al gesteld, tegenover de bestrijding door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat zij door de wijze waarop de beschikkingen zijn vastgelegd of deze bekend zijn gemaakt, is benadeeld. Mitsdien verwerpt het Hof belanghebbendes primaire standpunt.
5.5 Hoewel het Hof, met de griffier, het onderhavige beroepschrift beschouwt als betrekking hebbend op samenhangende besluiten als bedoeld in artikel 8:41, eerste lid, van de Awb, is het Hof van oordeel dat een behoorlijke afdoening van deze zaak gediend is met splitsing (in de zin van artikel 8:14 Awb) ervan in meer zaken, zodat het daartoe zal besluiten. De griffier heeft te kennen gegeven dat, gelet op de hiervoor bedoelde samenhang, die door de splitsing niet is verbroken, geen reden bestaat om ter zake van de na de splitsing ontstane zaaknummers griffierechten te heffen.
6. Proceskosten en schadevergoeding
Onredelijk gebruik van procesrecht
6.1 Bij de derde mondelinge behandeling, betreffende de proceskosten, heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat zijn standpunt dat belanghebbende - wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht - in de proceskosten van de Inspecteur moet worden veroordeeld, nader aldus moet worden verstaan dat het slechts strekt tot beperking van het bedrag dat de gemeente Delft als vergoeding van proceskosten aan belanghebbende zou moeten betalen. Belanghebbende heeft ontkend dat zij onredelijk gebruik heeft gemaakt van procesrecht.
6.2 Hieromtrent overweegt het Hof dat de Inspecteur - op wie te dezen de bewijslast rust - niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende, door gebruik te maken van de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep en de wijze waarop zulks is gebeurd, onredelijk gebruik heeft gemaakt van procesrecht. Mitsdien zal het Hof belanghebbende in geen van de gesplitste zaken veroordelen in de proceskosten van de Inspecteur of op die grond overgaan tot matiging of compensatie van het beloop van de eventueel aan belanghebbende toe te kennen schade- of proceskostenvergoeding.
Uitgangspunten voor vergoeding van proceskosten en schade
6.3 Of belanghebbende aanspraak kan maken op een schadevergoeding en/of een proceskostenvergoeding en tot welk beloop, moet worden bepaald in elke gesplitste zaak afzonderlijk. Hierbij zal het Hof de volgende uitgangspunten hanteren.
a. Het Hof zal alleen bij gegrondbevinding van het beroep de Inspecteur veroordelen in de proceskosten in verband met de behandeling van het beroep;
b. Het Hof zal alleen bij gegrondbevinding van het beroep de Inspecteur veroordelen tot vergoeding van door belanghebbende geleden schade wegens kosten in verband met de behandeling van het bezwaar;
c. Het Hof zal de kosten die belanghebbende heeft gemaakt naar evenredigheid van het aantal onroerende zaken waarvoor het beroep gegrond wordt verklaard, toekennen en wel als volgt:
1. Het beroep ziet op in totaal 860 onroerende zaken;
2. Wat betreft de beroepsmatig aan belanghebbende verleende rechtsbijstand in de beroepsfase zal het Hof uitgaan van een vergoeding op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht, neerkomend op {6 punten à € 322 maal 2 (gewicht van de zaak) maal 1,5 (samenhang) gedeeld door 860 is afgerond} € 6,75 per onroerende zaak;
3. Belanghebbende heeft voor taxatietechnische werkzaamheden in de beroepsfase 52 uren à € 175 en 44,75 uren à € 285 geclaimd. Wat betreft het aantal uren heeft het Hof geen aanleiding aan die opgaaf te twijfelen. Voor de toekenning van een vergoeding geldt echter de normering van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, onder meer inhoudend dat het uurtarief voor werkzaamheden van deskundigen als in dit geval maximaal € 81,23 exclusief omzetbelasting bedraagt. Het Hof zal derhalve uitgaan van een vergoeding, gebaseerd op {96,75 uren maal € 81,23 gedeeld door 860 is afgerond} € 9,15 per onroerende zaak;
4. Het bezwaar tegen de bij de onderhavige kennisgevingen bekendgemaakte beschikkingen had aanvankelijk betrekking op 1209 onroerende zaken. Dit leidt het Hof af uit het feit dat na het deskundigenonderzoek bij belanghebbende het bezwaar betreffende 248 onroerende zaken is ingetrokken en het bezwaar betreffende 961 onroerende zaken is gehandhaafd, terwijl het bezwaar betreffende de overige onroerende zaken ongemotiveerd is gebleven. Kennelijk had het deskundigenonderzoek, waarbij onder meer 999 woningen uitwendig zijn opgenomen, betrekking op 1209 onroerende zaken;
5. Belanghebbende heeft voor kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase 17 uren à € 220 en 6 uren à € 120 geclaimd tot een totaalbedrag van € 4.460 exclusief omzetbelasting. Het Hof heeft geen aanleiding aan de opgaaf of de redelijkheid ervan te twijfelen. Per onroerende zaak die in het bezwaar was betrokken, komt dit neer op een bedrag van (€ 4.460 gedeeld door 1209 is afgerond) € 3,70 per onroerende zaak. Bij een gegrond beroep zal het Hof dit bedrag bij de bepaling van het beloop van een schadevergoeding in aanmerking nemen;
6. Belanghebbende heeft voor taxatietechnische werkzaamheden in de bezwaarfase 17,5 uren à € 95, 34,75 uren à € 150, en 16,5 uren à € 200 en 1,25 uur à € 245 geclaimd tot een totaalbedrag van € 10.481 exclusief omzetbelasting. Het Hof heeft geen aanleiding aan deze opgaaf te twijfelen. Wel ziet het Hof aanleiding de uurtarieven van € 200 en € 245 te matigen tot € 150. Alsdan komt bij een gegrond beroep een bedrag van {(17,5 maal € 95) plus (52,5 maal € 150) gedeeld door 1209 is afgerond} € 7,90 per onroerende zaak voor vergoeding in aanmerking.
d. Het vorenstaande resulteert erin dat een vergoeding wegens proceskosten (beroep) een beloop heeft van € 15,90 per onroerende zaak ten aanzien waarvan het beroep gegrond wordt verklaard, en dat een schadevergoeding (bezwaar) in zo'n geval een beloop heeft van € 11,60 per onroerende zaak.
Indien in één van de gesplitste zaken de uitspraak inhoudt dat het beroep gegrond is, zal het voor deze zaak gestorte griffierecht aan belanghebbende dienen te worden vergoed. Hieromtrent zal het Hof beslissen in zijn einduitspraak.
Het Gerechtshof
- splitst de zaak in een nader te bepalen aantal zaken, en
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Vierhout en Visser. De beslissing is op 9 januari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
aangetekend aan
partijen verzonden: