GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 6 juni 2007
Rekestnummer. : 651-H-01/632-H-01
Rekestnr. rechtbank : 00-5277
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep in de zaak met rekestnummer 632-H-01,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep in de zaak met rekestnummer
651-H-01,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. T.G. Brown-Knip,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep in de zaak met rekestnummer 632-H-01,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep in de zaak met rekestnummer
651-H-01,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E.G.S.N. Asselbergs.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
HET VERDERE PROCESVERLOOP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikkingen van 21 augustus 2002 en 1 maart 2006, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij laatstgenoemde beschikking heeft het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar incidenteel appel wat betreft de omgang. Voorts heeft het hof bij die beschikking mevrouw drs. J.A.M. Hendriks tot deskundige benoemd en haar de opdracht gegeven bemiddelingsgesprekken met partijen te voeren en het hof daarover te rapporteren en – bij gebreke van overeenstemming tussen partijen – te adviseren omtrent de mogelijkheid te komen tot een concrete invulling van een omgangsregeling. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Nadien zijn de volgende stukken bij het hof ingekomen:
- van de deskundige op 30 oktober 2006 de eindrapportage;
- van de zijde van de vrouw op 11 december 2006 een brief;
- van de zijde van de man op 12 januari 2007 een fax;
- van de raad op 12 januari 2007 een fax;
- van de zijde van de vrouw op 24 april 2007 een brief met bijlage, inhoudende een reactie op de fax van de raad;
- van de zijde van de man op 11 mei 2007 een fax, inhoudende een reactie op de fax van de raad.
DE VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. Aan de orde zijn thans nog het gezag, de omgang, de verblijfplaats en de informatieregeling betreffende [kind], geboren [in 1996], hierna te noemen [kind].
2. In haar principaal appel verzoekt de vrouw – kort gezegd – de bestreden beschikking wat betreft de omgangsregeling te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een beperktere omgangsregeling te bepalen, althans te beslissen zoals het hof juist acht.
3. In zijn principaal appel verzoekt de man – kort gezegd en voor zover thans nog aan de orde – de bestreden beschikking wat betreft de omgang te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een uitgebreidere omgangsregeling te bepalen. In incidenteel appel verzoekt de vrouw – voor zover thans nog aan de orde – te bepalen dat zij het eenhoofdig gezag krijgt. Indien het hof dit verzoek afwijst verzoekt zij te bepalen, dat de gewone verblijfplaats van [kind] bij haar zal zijn.
4. De man heeft bij fax, ingekomen bij het hof op 10 januari 2006, een zelfstandig verzoek geformuleerd en verzocht een informatieregeling te bepalen.
5. De vrouw heeft verzocht alleen met het gezag te worden belast. Zij heeft gesteld dat geen enkel overleg met de man mogelijk is en dat hetgeen in het belang van [kind] is, door partijen totaal verschillend wordt beoordeeld. In haar reactie op het deskundigenbericht van mevrouw Hendriks heeft de vrouw gesteld, dat zij voor [kind] deskundige hulp en advies zal moeten blijven inschakelen. Zij vreest dat de man zijn gezagspositie zal aanwenden om toestemming aan het inschakelen van hulp te onthouden.
6. De man heeft het hof verzocht het gezamenlijk gezag in stand te laten. Uitsluitend in geval het gezamenlijk gezag niet in stand zal blijven, verzoekt de man hem alleen met het gezag te belasten.
7. Het hof wijst er op dat de raad in het rapport van 31 januari 2003 heeft geadviseerd het gezamenlijk gezag in stand te laten, in afwachting van de uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek naar het door de vrouw gestelde misbruik van [kind] en de uitkomsten en voortgang van de hulpverlening aan [kind]. Aan de hand van de uitkomsten dient volgens de raad te worden beoordeeld of wijziging van het gezag in het belang van [kind] is. Inmiddels beschikt het hof over nadere gegevens: in strafrechtelijk opzicht heeft de zaak geen verder vervolg gekregen. Uit het onderzoek dat door mevrouw Hendriks is ingesteld is gebleken, dat [kind] traumatische ervaringen heeft opgedaan, die hij koppelt aan de man.
De man en de vrouw slagen er, zo blijkt ook uit het onderzoeksverslag, niet in om gezamenlijk een weg op te gaan die er toe leidt, dat de angstige en negatieve gevoelens van [kind] ten aanzien van zijn vader worden verminderd en weggenomen. Het hof is van oordeel dat hier een taak voor de ouders ligt die zij niet mogen verzaken. In de hulpverlening die voor [kind] noodzakelijk is – en de vrouw onderkent die noodzaak – dient de man betrokken te worden op een wijze die zich met de belangen van [kind] verdraagt. Vanuit dat gezichtspunt is het gewenst dat de man, met de vrouw, belast blijft met het gezag over [kind]. Het hof merkt in dit verband op dat beide ouders in hun laatste brief respectievelijk fax hebben aangegeven positief te staan tegenover het aanbod van de raad als vervat in zijn schrijven van 12 januari 2007. Het hof geeft hen dan ook in overweging daarvan gebruik te maken. Het hof gaat er daarbij van uit dat de man, zoals hij dat in het verleden ook heeft gedaan, zich terughoudend opstelt ten aanzien van de (dagelijkse) zorg die vanuit de vrouw aan [kind] geboden wordt en dat hij de vrouw in die taakuitvoering niet zal hinderen. Daarvan uitgaande is, ondanks het gebrek aan communicatie, geen sprake van een situatie waarin [kind] tussen zijn ouders klem of verloren zal kunnen raken. Het hof wijst het verzoek van de vrouw, om haar met het eenhoofdig gezag te belasten, af.
8. De vrouw heeft, in geval het gezamenlijk gezag door het hof in stand wordt gelaten, verzocht te bepalen dat het hoofdverblijf van [kind] bij haar zal zijn. De man wenst dat dit verzoek wordt afgewezen. Hij respecteert de woonsituatie en hij acht het onder die omstandigheid niet nodig dat het hoofdverblijf in rechte wordt vastgesteld.
9. Het hof is van oordeel dat het, bij voortduring van het gezamenlijk gezag, van belang is duidelijkheid te scheppen omtrent het hoofdverblijf van de minderjarige. De verblijfplaats van het kind is immers één van de belangrijke onderwerpen waarover de ouders binnen het gezamenlijk gezag bij scheiding een regeling dienen te treffen. Het is niet ongebruikelijk om van een regeling die ouders treffen, de bevestiging en vastlegging in rechte te bewerkstelligen. Het hof acht dit in het algemeen ook in het belang van het kind. In dit geval is dat niet anders. Het hof zal derhalve bepalen dat [kind] zijn hoofdverblijf zal hebben bij de vrouw.
10. Over de omgang overweegt het hof het volgende. Uit het onderzoeksverslag van mevrouw Hendriks blijkt dat er op dit moment geen ruimte is bij [kind] tot omgang met zijn vader. Aan het opleggen van omgang staan in de weg de totaal verschillende belevingen van de man en de vrouw van hetgeen [kind] aan gevoelens uit. Het – op zichzelf begrijpelijke – verwijt van de man aan de vrouw, dat zij niet heeft willen meewerken aan verbetering van de communicatie tussen hen beiden, doet niet af aan de observatie van de deskundige ten aanzien van (het belang van) [kind]. De raad deelt deze visie, blijkens zijn schrijven van 12 januari 2007. Zoals beschreven onder rechtsoverweging 7 ligt het op de weg van de ouders gezamenlijk hulp te zoeken voor [kind] en ook voor zichzelf, teneinde met deze verschillende belevingen op een verantwoorde wijze om te gaan, en wel zodanig dat er voor [kind] ruimte kan ontstaan om zijn vader een rustige plaats in zijn hart te geven, van waaruit ook daadwerkelijke contacten tussen hen beiden mogelijk zullen zijn. Het hof zal het recht op omgang, dat de man vanuit zijn gezagsdragende positie toekomt, maar waar ook het kind recht op en belang bij heeft, schorsen voor de duur van twee jaren, te rekenen vanaf de dag van deze beschikking.
Het staat de ouders vanzelfsprekend vrij hiervan in gezamenlijk overleg en op geleide van hulpverlening af te wijken, ook incidenteel. Het hof realiseert zich dat de vrouw in haar incidenteel appel terzake de omgang bij tussenbeschikking van 1 maart 2006 niet-ontvankelijk is verklaard en dat zij in haar principaal appel de vaststelling van een beperkte omgangsregeling verzoekt. Dit petitum dateert evenwel uit 2001 en de vrouw heeft nadien tijdens de terechtzittingen te kennen gegeven tegen elke vorm van omgang te zijn. De slotzin van het petitum van haar principaal appel laat voorts ruimte voor een andere beslissing dan het primair verzochte. Tenslotte brengt het belang van het kind mee, dat het de rechter vrij staat om zonodig af te wijken van hetgeen partijen met betrekking tot de omgang binnen het gezamenlijk gezag hebben verzocht en met een eigen regeling te komen, die het meest in het belang van het kind te achten is. De informatie die uit het deskundigenbericht van mevrouw Hendriks naar voren is gekomen geeft – juist vanuit het belang van [kind] – aanleiding tot de door het hof te nemen beslissing.
11. Door de man is per faxbericht van 10 januari 2006 het aanvullende verzoek gedaan een informatieplicht aan de vrouw op te leggen met de volgende inhoud:
- ieder jaar, op 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober zal de vrouw de man een brief sturen met een bijlage van minimaal één A4-kantje aangaande [kind] over onder andere zijn school, (geestelijke en lichamelijke) gezondheid, vrienden, hobby’s, vakanties en dergelijke;
- bij de brief zal de vrouw het schoolrapport van [kind] en mogelijke andere diploma’s voegen;
- bij de brief zal een foto van [kind] worden gevoegd.
12. Ter zitting van het hof van 11 januari 2006 is namens de vrouw gesteld, dat de tijdens de zitting van 8 maart 2002 besproken informatieregeling wordt nagekomen. De man heeft gesteld dat de vrouw de regeling niet (goed) nakomt: er zijn in totaal drie briefjes gezonden, waarvan de laatste met een beschuldigende inhoud.
13. Het hof is van oordeel dat de man onder de gegeven omstandigheden, te weten een schorsing van het recht op omgang voor de duur van twee jaren en een taak voor de ouders om gepaste hulp te zoeken, belang heeft bij het vaststellen van een informatieregeling. Hoewel een informatieregeling niet zeer belastend is voor de verzorgende ouder, is het wel zo dat een hoge frequentie van momenten, waarop informatie verstrekt dient te worden, onrust kan veroorzaken in het gezin van de vrouw. Dat is weer niet in het belang van [kind]. Om die reden zal het hof een enigszins beperkte informatieregeling opleggen, zoals hierna bepaald.
14. Tenslotte overweegt het hof het volgende. In de tussenbeschikking van 1 maart 2006 is overwogen, dat de kosten van de deskundige bij helfte voor rekening van ieder der partijen komen en dat ieder der partijen de helft van het voorschot van € 3.500,- dient te voldoen, met dien verstande dat, nu de vrouw op basis van een toevoeging procedeert, haar deel van het voorschot door de griffier zal worden betaald en voorlopig in debet zal worden gesteld. De man heeft zijn deel, te weten € 1.750,-, betaald. Inmiddels is gebleken dat de totale kosten van de deskundige € 1.790,95 bedragen. Het hof zal daarom bepalen, dat het door de man teveel betaalde aan hem dient te worden terugbetaald.
15. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking wat betreft de omgangsregeling met [kind] en in zoverre opnieuw beschikkende:
schorst het recht op omgang van de man met [kind] voor de duur van twee jaren, te rekenen vanaf de dag van deze beschikking;
bepaalt dat het hoofdverblijf van [kind] bij de vrouw zal zijn;
bepaalt een informatieregeling ten behoeve van de man met betrekking tot [kind], inhoudende dat de vrouw in januari en in juli van ieder jaar aan de man zal sturen een brief met als bijlagen minimaal één A4-kantje aangaande [kind] over onder andere zijn school, (geestelijke en lichamelijke) gezondheid, vrienden, hobby’s, vakanties en dergelijke, een kopie van het schoolrapport betreffende [kind] en kopieën van mogelijke andere diploma’s, en een recente, goedgelijkende foto van [kind];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voor¬raad;
geeft de griffier opdracht ervoor te zorgen, dat aan de man € 854,52 wordt terugbetaald, zijnde de door hem teveel betaalde kosten van de deskundige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Tanja-van den Broek en Punselie, bijgestaan door mr. Martens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2007.