ECLI:NL:GHSGR:2007:BA9070

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-07/00091
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOZ-waardering van onroerende zaken in geschil tussen Stichting Vestia Groep en de gemeente Delft

In deze zaak, die deel uitmaakt van een serie van 42 gesplitste zaken, heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 februari 2007 uitspraak gedaan over de WOZ-waardering van vier onroerende zaken, eigendom van de Stichting Vestia Groep. De zaak is een vervolg op een tussenuitspraak van 9 januari 2007, waarin de basis voor de waardering werd gelegd. De heffingsambtenaar van de gemeente Delft had de waarden van de woningen verdedigd, maar deze werden door de belanghebbende, de Stichting Vestia Groep, betwist. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar zijn waarden voldoende aannemelijk had gemaakt, terwijl de door de belanghebbende voorgestelde waarden niet voldoende onderbouwd waren.

Het Hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de taxatiemethoden die door beide partijen zijn gehanteerd. De Inspecteur gebruikte een taxatiemodel van Kafi, terwijl de belanghebbende haar referentiewoningen op basis van verkoopprijzen van vergelijkbare objecten had getaxeerd. Ondanks de verschillende methoden en de argumenten van beide partijen, concludeerde het Hof dat de Inspecteur de door hem verdedigde waarden voldoende had onderbouwd. De belanghebbende kon niet overtuigen dat haar waarden beter waren onderbouwd dan die van de Inspecteur.

De uitspraak benadrukt de bewijslast die op de Inspecteur rust met betrekking tot de WOZ-waarde, en het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur aan deze bewijslast heeft voldaan. Het beroep van de Stichting Vestia Groep werd ongegrond verklaard, en het Hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding aan de belanghebbende. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde meervoudige belastingkamer
22 februari 2007
nummer BK-07/00091
UITSPRAAK
op het beroep van de stichting Stichting Vestia Groep, statutair gevestigd te Rotterdam, tegen de uitspraken van de Inspecteur, het Hoofd Belastingen van de gemeente Delft, betreffende na te noemen beschikkingen.
1. Tussenuitspraak en splitsing
1.1 Het Hof verwijst naar hetgeen is vastgesteld, overwogen en beslist in zijn tussenuitspraak van 9 januari 2007 in de zaak met het kenmerk 03/01566 (hierna: de tussenuitspraak).
1.2 Voor het procesverloop verwijst het Hof in de eerste plaats naar hetgeen daaromtrent is vermeld onder 1 tot en met 3.2 van de tussenuitspraak.
1.3 Na de tussenuitspraak is die zaak gesplitst in 42 zaken, waaronder deze, in welke zaken heden uitspraak wordt gedaan. Ook wordt heden in de zaak met het kenmerk 03/01566 de (eind)uitspraak gedaan.
1.4 Het onderhavige beroep is gericht tegen de uitspraken van de Inspecteur op het bezwaar tegen vier beschikkingen, waarbij de Inspecteur het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Die beschikkingen en uitspraken hebben betrekking op de volgende vier onroerende zaken:
Object Waarde bij beschikking
[...] [...]
2. Geschil en standpunten van partijen
2.1 Voor het geschil en de standpunten van partijen verwijst het Hof in de eerste plaats naar hetgeen in de tussenuitspraak onder 4 is vermeld. Wat het subsidiaire standpunt van belanghebbende en de bestrijding daarvan door de Inspecteur betreft, is voorts het volgende van belang.
2.2 Partijen hebben ieder voor zich de woningen, die in Delft bij belanghebbende in eigendom zijn, gegroepeerd, zoveel mogelijk voor elk van die groepen een - al dan niet tot die groep behorende - representatieve woning aangewezen (referentiewoning) en de waarde hiervan getaxeerd. Vervolgens hebben partijen - wederom ieder voor zich - de waarde van de woningen in elk van de groepen afgeleid van de getaxeerde waarde van de desbetreffende referentiewoning. Ter schraging van de waarde van die referentiewoning zijn objecten genoemd die werkelijk zijn verkocht, met vermelding van enkele kenmerkende gegevens van zowel de referentiewoning als de verkochte objecten, zoals verkoopprijs- en datum, bouwvolume, perceel- of tuinoppervlakte, woningtype, bouwjaar en wijknummer, terwijl ook een of meer foto's zijn bijgevoegd.
2.3 Partijen hebben de (referentie-)woningen volgens verschillende methoden getaxeerd. De Inspecteur heeft gebruik gemaakt van een taxatiemodel van Kafi, volgens welk de waarde is samengesteld uit een aantal elementen en waarbij bedragen zijn toegekend aan het bouwvolume, de perceel- of tuinoppervlakte, aanhorigheden en dakkapellen. In beroep heeft de Inspecteur dezelfde methode gehanteerd om de waarde van door hem of belanghebbende gekozen referentiewoningen te schatten. Belanghebbende heeft in beroep voor de door haar gekozen referentiewoningen vergelijkbare objecten genoemd en de verkoopprijzen daarvan gedeeld door het bouwvolume om met het gemiddelde daarvan en ook rekening houdend met belangrijke verschillen, de waarde van de referentiewoning te schatten.
2.4 Een en ander heeft ertoe geleid dat belanghebbende de woningen anders heeft gegroepeerd dan de Inspecteur, dat voor de te waarderen woningen in de meeste gevallen door partijen is gerefereerd aan verschillende referentiewoningen en dat zij voor specifieke woningen op verschillende resultaten zijn uitgekomen.
2.5 Het Hof heeft partijen gevraagd of zij het eens kunnen worden over de groepsindeling en de daarbij behorende referentiewoningen, doch partijen hebben hierover geen overeenstemming bereikt.
2.6 De Inspecteur heeft onder meer gesteld dat met betrekking tot een aantal verkochte woningen, die in de taxatierapportages van belanghebbende zijn vermeld, de taxateur is uitgegaan van een onjuist bouwvolume. Belanghebbende heeft hieromtrent ter zitting te kennen gegeven dat de door de Inspecteur genoemde bouwvolumes voor juist moeten worden gehouden.
2.7 Partijen bestrijden elkaars taxatiemethoden en stellen dat bij een taxatie met de eigen methode de waarde van de woningen beter kan worden benaderd. Voor de argumenten die partijen daarbij bezigen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
3. Vaststaande feiten
Het Hof merkt het in de tussenuitspraak onder 1 en 3 vermelde als vaststaand aan. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is verder, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1 De onderhavige woningen zijn hoekwoningen, gelegen in wijk 12. De woningen hebben een bouwvolume van 263 of 274 m3 en een tuin, in oppervlakte variërend van 96 tot 132 m2. De Inspecteur heeft de woningen ingedeeld in groep 01229, zonder vermelding van een referentiewoning, terwijl belanghebbende de woningen niet heeft ingedeeld in een groep.
3.2 In bijlage 2 bij het verweerschrift van de Inspecteur, waarnaar het Hof verwijst, zijn gegevens omtrent de verkoop van zes objecten vermeld, waarop de waardebepaling van de Inspecteur berust.
4. Beoordeling van het beroep
Vorm en wijze van bekendmaking van de beschikkingen
4.1 Wat betreft de vorm en wijze van bekendmaking van de onderwerpelijke beschikkingen verwijst het Hof naar hetgeen in de tussenuitspraak onder 5.3 en 5.4 is overwogen en geoordeeld.
De waarde van de onroerende zaken
4.2 De waarde als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever 'de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding' (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).
4.3 De bewijslast met betrekking tot deze waarde rust op de inspecteur.
4.4 Het Hof is na afweging van de door partijen over en weer aangedragen feiten en argumenten en op grond van zijn waardering van de door partijen in het geding gebrachte bewijsmiddelen tot het oordeel gekomen dat de Inspecteur de door hem verdedigde waarden van de onderscheidene woningen als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, tegenover de betwisting daarvan door belanghebbende, voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De door belanghebbende bepleite waarden van de woningen ontberen, tegenover hetgeen door de Inspecteur is aangedragen, voldoende schraging.
4.5 Het vorenoverwogene betekent dat het beroep ongegrond is.
5. Proceskosten
Het Hof acht voor een veroordeling van de gemeente Delft tot vergoeding aan belanghebbende van proceskosten of schade als bedoeld in artikel 8:75, onderscheidenlijk artikel 8:73, van de Awb, geen termen aanwezig.
6. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Vierhout en Visser. De beslissing is op 22 februari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Otto) (Vierhout)
Deze uitspraak is ondertekend door mr. Vierhout omdat de voorzitter daartoe verhinderd was.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.