ECLI:NL:GHSGR:2007:BA9105

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1481-R-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • H. Husson
  • P. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van appel tegen tussenbeschikking inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 juni 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van de vader in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De moeder, die alleen het ouderlijk gezag heeft, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 juli 2006 aangevochten, waarin een voorlopige omgangsregeling was vastgesteld. De moeder betwistte de ontvankelijkheid van de vader, stellende dat er geen sprake was van 'family life' tussen de vader en de minderjarige, aangezien de periode van hun contact te kort was en de vader gewelddadig gedrag vertoonde. De vader daarentegen voerde aan dat hij de biologische vader is en dat er wel degelijk sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, onderbouwd door zijn aanwezigheid bij de bevalling en de zorg voor de minderjarige na de geboorte.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de rechtbank de vader terecht ontvankelijk had verklaard in zijn verzoek, omdat er voldoende bewijs was dat er sprake was van 'family life'. De rechtbank had de vader ook terecht in staat gesteld om een omgangsregeling te verzoeken, ondanks zijn niet-juridische status als vader. Het hof heeft de voorlopige omgangsregeling bevestigd, waarbij de vader eenmaal per twee weken omgang met de minderjarige kan hebben, en heeft het verzoek van de vader om de omgangsregeling uit te breiden afgewezen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de relatie tussen de vader en de minderjarige, ondanks de bezwaren van de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 juni 2007
Rekestnummer. : 1481-R-06
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 04-2628
[appellante],
wonende te Rotterdam,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. T.G. Brown-Knip,
tegen
[verweerder],
wonende te Rotterdam,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E. Grabandt.
Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 23 oktober 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 27 juli (het hof leest:) 2006.
De vader heeft op 15 mei 2007 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 13 november 2006 en 4 juni 2007 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 18 april 2007 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen. Bij voornoemde brief heeft de raad zijn raadsrapport van 20 september 2005 gevoegd.
Op 13 juni 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. C.W.F. Jansen en de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. B. van Opijnen. Namens de raad is verschenen mevrouw A. Timmers. Partijen, hun raadslieden en mevrouw Timmers hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 3 maart 2005 van de rechtbank te Rotterdam. Bij de bestreden beschikking is een voorlopige omgangsregeling bepaald tussen de vader en na te noemen minderjarige, voorts is partijen verzocht de rechtbank te informeren over het verloop van de omgangsregeling, de verdere behandeling is daarbij aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en [de minderjarige geboren in] 2003, verder: [de minderjarige], die bij de moeder verblijft. De moeder heeft alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige]. De vader heeft [de minderjarige] niet erkend.
2. De moeder verzoekt de beschikkingen van 3 maart 2005 en 27 juli 2006 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de vader in zijn inleidend verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoek af te wijzen.
3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep van de beschikking van 3 maart 2005 en te verwerpen het hoger beroep dat zij instelde tegen de bestreden beschikking en voorts, op zijn incidenteel appel, tussen partijen te vernietigen de beschikking van de rechtbank van 27 juli 2006 en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader gerechtigd zal zijn [de minderjarige] bij zich te hebben éénmaal per twee weken bij grootmoeder vaderszijde op zondagmiddag van 13.00 uur tot 17.00 uur.
4. De moeder stelt in haar beroepschrift in haar eerste grief dat de rechtbank de vader ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek. In de visie van de moeder is er geen sprake geweest van family life. De periode tussen de geboorte van het kind en het beëindigen van de relatie is van te korte duur geweest, aldus de moeder. De incidentele keren dat de vader [de minderjarige] heeft bezocht in de periode tussen april 2004 tot oktober 2004 zijn geen omstandigheden die kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is geweest van family life. De rechtbank motiveert haar standpunt aldus dat door de feitelijke contacten tussen de vader en [de minderjarige] een persoonlijke betrekking tussen hen is ontstaan. Volgens de moeder doen feitelijke contacten op zich geen nauwe persoonlijke betrekking ontstaan.
In haar tweede grief stelt de moeder dat ten onrechte een voorlopige omgangsregeling is vastgesteld door de rechtbank. De conclusie van de raad dat de bedreigingen van de vader jegens de moeder voortkomen uit het feit dat hij geen contact mag hebben met [de minderjarige] wordt door de moeder niet begrepen.
De vader is eenmaal veroordeeld wegens geweldpleging, zijn huis is ontruimd omdat zich er een hennepkwekerij bevond en de vader handelt of handelde in ecstasy pillen. De angst van de moeder voor de vader is dus niet alleen gebaseerd op het fysieke en verbale geweld dat hij ten tijde van de relatie jegens de moeder uitoefende. Ook recentelijk is de moeder geconfronteerd met een zeer belastende actie van de vader. De moeder heeft angst voor de vader en angst dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] schadelijk voor [de minderjarige] zal zijn. Ter terechtzitting brengt de moeder naar voren dat er op 12 juni 2007 een zitting heeft plaatsgevonden bij de rechtbank in de bodemprocedure inzake de omgang. De rechter heeft aangegeven dat de raad zal worden verzocht om een beschermingsonderzoek te verrichten naar [de minderjarige]. Verder stelt zij dat de vader niet geschikt is om in de buurt van [de minderjarige] te zijn.
5. De vader stelt in zijn verweerschrift ten aanzien van de eerste grief van de moeder dat zij niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep tegen de beschikking van 3 maart 2005. Het betreft hier een tussenbeschikking en een uitzondering als genoemd in artikel 358 lid 4 Rv doet zich hier niet voor. Ter terechtzitting heeft de vader gesteld dat, mocht de moeder ontvankelijk zijn, er wel degelijk sprake is van family life. De vader is de verwekker van [de minderjarige], is bij de bevalling aanwezig geweest en hij heeft de navelstreng doorgeknipt. Tevens heeft hij [de minderjarige] aangegeven bij de burgerlijke stand en heeft de moeder en [de minderjarige] drie maanden na de bevalling verzorgd.
Ten aanzien van de tweede grief stelt de vader dat hij al hetgeen de moeder aanvoert over drugspraktijken, gewelddadig optreden e.d. betwist. In de periode na de beëindiging van de relatie van partijen heeft de vader [de minderjarige] veel gezien. Maanden later is de moeder zich tegen deze contacten gaan verzetten. Volgens de vader werd dit veroorzaakt doordat de vader inmiddels een nieuwe relatie had gekregen. Zoals uit de brieven van het Omgangshuis blijkt, verliepen de contacten tussen [de minderjarige] en de vader goed.
Tijdens de zitting van de rechtbank op 13 juli 2006 werd namens de raad naar voren gebracht dat hoe langer de moeder geen omgang zou toestaan hoe slechter dat zou zijn voor [de minderjarige]. Verder werd het belang van continuïteit van de regeling benadrukt. De moeder weigerde aan de bij de beschikking van 27 juli 2006 vastgestelde voorlopige omgangsregeling mee te werken. De moeder is bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 20 maart 2007 veroordeeld aan de voorlopige omgangsregeling mee te werken op straffe van een dwangsom. Ook aan deze veroordeling wordt door de moeder niet voldaan, aldus de vader.
Ter terechtzitting heeft de vader – onder meer – gesteld dat hij ook een aandeel in de opvoeding van [de minderjarige] wil hebben en dat hij door de onwil van de moeder geen kans krijgt om zijn dochter iets bij te brengen. Ook wordt door de houding van de moeder [de minderjarige] de kans ontnomen om een band op te bouwen met haar vader en zijn familie.
6. Namens de raad heeft mevrouw Timmers aangevoerd dat gezien de procedures die partijen voeren over de omgang en de spanningen die dit oplevert voor met name [de minderjarige], er zorgen zijn ontstaan over de ontwikkeling van [de minderjarige]. Daarom heeft de rechtbank gisteren besloten om een beschermingsonderzoek te gelasten.
Wat betreft de omgang stelt de raad dat tijdens voornoemde zitting door de raad is voorgesteld om de omgang zoals vastgesteld in de beschikking van 27 juli 2006 door te laten lopen, hangende het beschermingsonderzoek van de raad.
7. Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid moeder
8. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de moeder ontvankelijk is in haar beroep tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2005. In deze beschikking is op de eerste pagina overwogen dat de rechtbank van oordeel is dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek. In het dictum van deze beschikking is hierover echter niets opgenomen. De betreffende beschikking dient derhalve, ook wat betreft de ontvankelijkheid, te worden beschouwd als een tussenbeschikking. Op grond van artikel 358 lid 4 Rv staat tegen tussenbeschikkingen hoger beroep open tegelijk met het hoger beroep tegen de eindbeschikking. De eerste mogelijkheid om appel in te stellen is thans, bij dit hof. De moeder kan derhalve worden ontvangen in haar beroep tegen de beschikking van 3 maart 2005.
Ontvankelijkheid vader
9. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vader ontvankelijk was in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en of er sprake is van family life tussen de vader en [de minderjarige]. Nu de man niet de juridische vader is van [de minderjarige], hangt de beoordeling van de vraag of er een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] kan worden vastgesteld af van het antwoord op de vraag of voldaan is aan de vereisten van artikel 1: 377f BW. Op grond van dit artikel dient, voor de ontvankelijkheid van zijn verzoek, de vader te stellen en bij betwisting aan te tonen, dat hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [de minderjarige]. Op grond van vaste jurisprudentie betekent dit dat de vader, naast het biologisch ouderschap, ook bijkomende omstandigheden moet stellen waaruit blijkt dat er tussen hem en [de minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat of een band die ex artikel 8 EVRM kan worden aangemerkt als family life.
In onderhavige zaak is onbetwist komen vast te staan dat de vader de biologische vader is van [de minderjarige]. Naar het oordeel van het hof is uit de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting voldoende gebleken, dat er sprake is van bijkomende omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat er een nauwe persoonlijke betrekking is ontstaan tussen de vader en [de minderjarige]. Immers, onbetwist is komen vast te staan dat de vader bij de bevalling van [de minderjarige] aanwezig is geweest en de navelstreng heeft doorgeknipt. Tevens heeft hij [de minderjarige] aangegeven bij de burgerlijke stand en heeft hij de moeder en [de minderjarige] drie maanden na de bevalling, althans gedurende een zekere periode, verzorgd. Ook daarna heeft de vader [de minderjarige] enkele malen bij zich gehad.
Op grond van voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake is van family life tussen de vader en [de minderjarige]. De rechtbank heeft derhalve de vader terecht ontvankelijk verklaard.
Voorlopige omgangsregeling
10. Wat betreft de door de rechtbank vastgestelde voorlopige omgangsregeling is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist en beleid heeft ingezet. Gelet hierop en nu de moeder – desgevraagd door het hof – haar stelling dat de grootmoeder vaderszijde niet de geschikte persoon is om de omgang te begeleiden niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd en voor het overige geen dusdanige bezwaren heeft aangevoerd tegen de begeleide omgang die ertoe zouden moeten leiden dat de voorlopige omgangsregeling dient te worden stopgezet, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Incidenteel appel
11. De vader stelt in incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vader [de minderjarige] bij zich mag hebben eens per twee weken op zondagmiddag van 13.00 – 15.00 uur. Gelet op de afstand tussen het huis van de moeder en het huis van de moeder van de man, duurt de heen- en terugreis in het gunstigste geval vijf kwartier. Voor de daadwerkelijke omgang blijft dan nog slechts drie kwartier over. Die tijd is te kort om aan omgang een goede invulling te geven. De vader verzoekt om een omgangsregeling van eenmaal per twee weken op zondagmiddag van 13.00 – 17.00 uur.
12. Het hof ziet – gelet op de leeftijd van [de minderjarige] en de bezwaren van de vader die slechts van praktische aard zijn – geen aanleiding om thans de voorlopige omgangsregeling uit te breiden. Het verzoek van de vader zal dan ook worden afgewezen.
13. Dit alles leidt tot de volgende beslissing
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van 3 maart 2005 en de bestreden beschikking;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Husson en Punselie, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2007.