GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 juni 2007
Rekestnummer : 1428-R-06
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 06-513
[appellante],
wonende te Echt,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. J.P. van Ginkel,
[verweerder],
wonende te Berkel en Rodenrijs,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E.D. Drok.
Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 11 oktober 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2006.
De vader heeft op 24 april 2007 een verweerschrift ingediend.
Op 30 mei 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.H.M. Handring en de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.P. van Elswijk en namens de raad: de heer J. Kuhn. De moeder is verder bijgestaan door mevrouw D. Ahmad, tolk in het Badini. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarigen Serkaftan en Serheldan zijn in raadkamer gehoord.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam. Bij die beschikking is het verzoek van de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en na te noemen kinderen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de moeder en de nog minderjarige [kinderen, [geboren] in 1992 en 1995,]
ook gezamenlijk verder: de kinderen, die bij de vader verblijven. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog te bepalen dat er omgang dient te zijn tussen de moeder en de kinderen, voor zover nodig met inschakeling van de raad.
3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof om het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking waarin haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling is afgewezen. De moeder vindt het moeilijk te begrijpen dat de kinderen destijds hebben aangegeven dat zij geen contact meer met haar wensen. Zij stelt dat er altijd een goed contact heeft bestaan tussen haar en de kinderen. De moeder heeft sterk het vermoeden dat de kinderen in de keuze worden beïnvloed door de vader en dat deze heeft gedreigd met het uit huis zetten van de kinderen indien zij ervoor kiezen om weer contact te hebben met hun moeder. De rechtbank heeft zonder inschakeling van de raad het verzoek om omgang afgewezen op grond van de verklaringen van de kinderen. De moeder is van mening dat de raad een onderzoek dient in te stellen naar de mogelijkheden van een omgangsregeling. De moeder stelt dat niet zij de kinderen heeft geslagen, doch dat de vader zowel haar als de kinderen heeft geslagen en dat de vader de kinderen zelfs heeft ontvoerd. Een kopie van de aangifte overlegt zij als productie. De moeder stelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij weten wie hun moeder is.
5. De vader stelt dat de kinderen bij verschillende gelegenheden duidelijk te kennen hebben gegeven dat zij geen omgang met hun moeder willen. De vader acht het mitsdien niet in het belang van de kinderen indien er in weerwil van hetgeen zij hebben kenbaar gemaakt, toch een omgangsregeling zou worden vastgesteld. Voorts stelt de vader dat de kinderen geen goede herinneringen hebben aan hun moeder, nu zij door haar zijn mishandeld en zij geen goede relatie met haar hebben gehad. De vader heeft geen bezwaar tegen een onderzoek door de raad.
6. De moeder heeft ter terechtzitting verklaard het niet te kunnen begrijpen dat er alleen op basis van verklaringen van relatief jonge kinderen geen omgang plaatsvindt.
7. De vader is van mening dat er geen omgang tussen de moeder en de kinderen moet plaatsvinden aangezien de rechtbank en nu ook het hof van de kinderen zelf te horen heeft gekregen dat zij geen omgang met hun moeder wensen. Indien het hof de raad zou gelasten om een nader onderzoek te verrichten, stelt de vader subsidiair dat hij bereid is hieraan mee te werken. Echter, de vader acht een dergelijk onderzoek niet opportuun, gezien de expliciete uitlatingen van de kinderen.
8. De raad heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de huidige opstelling van vader waarin hij de kinderen kennelijk ervoor verantwoordelijk acht of zij wel of geen contact met hun moeder hebben, zorgelijk vindt. Naar de mening van de raad zijn de kinderen nog te jong om hier zelf een oordeel over te vormen. Het is volgens de raad belangrijk dat de vader de kinderen hierin begeleidt. De raad stelt voor dat hij een rol krijgt in de beoordeling of er sprake zou moeten zijn van een omgang door het verrichten van een onderzoek. De raad denkt hierbij niet aan een breed onderzoek, doch in eerste instantie aan een gesprek onder deskundige begeleiding tussen de moeder en de kinderen zodat de kinderen zelf hun wensen voor wat betreft hun omgang met de moeder kenbaar kunnen maken. Dit gesprek kan het karakter hebben van een afscheidsgesprek, doch zou ook weer een opening voor hernieuwd contact tussen de moeder en de kinderen kunnen betekenen. Om een dergelijk gesprek goed te laten verlopen is de inzet van beide partijen nodig: de vader zal de kinderen dienen te motiveren om deel te nemen aan het gesprek, de moeder dient zich bij het weerzien met de kinderen op een positieve manier op te stellen zodat het voor de kinderen niet te zwaar wordt.
9. Desgevraagd stelt de vader dat hij mee wil werken aan een gesprek waarbij onder deskundige begeleiding de mogelijkheden van de omgang tussen de moeder en de kinderen worden onderzocht. Echter, de vader stelt dat hij tegen de kinderen niet kan zeggen dat ze naar een dergelijk gesprek toe moeten gaan. Van de vader mogen ze naar een dergelijke bespreking toe, doch als zij niet willen, zullen zij er volgens de vader niet heen gaan. Hij zegt onvoldoende invloed op de kinderen te kunnen uitoefenen om er daadwerkelijk voor te zorgen dat de kinderen de afspraak bij de raad zullen nakomen.
10. Het hof overweegt dat de belangen van zowel de moeder als de kinderen het meest zijn gebaat bij het voorgestelde beperkte interactieonderzoek, waarbij de raad een bespreking zal beleggen om de mogelijkheden van omgang aan een onderzoek te onderwerpen. Op deze wijze worden zowel de moeder als de kinderen in de gelegenheid gesteld om onder deskundige begeleiding jegens elkaar hun wensen ten aanzien van een eventuele omgang kenbaar te maken en hierover met elkaar van gedachten te wisselen. Het hof draagt de vader op om mee te werken aan voormeld beperkt interactieonderzoek: hij dient de kinderen te motiveren voor het gesprek waartoe de raad de kinderen zal uitnodigen en niet slechts toe te staan dat zij deelnemen aan het gesprek. Het hof geeft aan de raad de bevoegdheid om aan het onderzoek een ruimer karakter toe te kennen indien uit het gesprek blijkt dat er mogelijkheden zijn tot omgang tussen de moeder en de kinderen. De raad kan alsdan tot een nadere uitwerking van (proef)contacten besluiten en deze begeleiden, althans begeleide contacten nader volgen.
11. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE HOGER BEROEP
Alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden tot omgang tussen de moeder en de kinderen zoals hiervoor in rechtsoverweging 10 uiteen is gezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;
houdt de behandeling aan tot zaterdag 29 september 2007 pro forma, ter fine als hiervoor vermeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Pannekoek-Dubois en Van Leuven, bijgestaan door mr. Schaaij als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2007.