ECLI:NL:GHSGR:2007:BA9109

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
938-R-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Reinking
  • A. Pannekoek-Dubois
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht bij verzoek tot echtscheiding van een huwelijk tussen een Nederlandse en een Marokkaanse partner

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 juni 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Rotterdam aangevochten. De man, verweerder in hoger beroep, had geen bekende woon- of verblijfplaats en was niet verschenen op de zitting. De vrouw had op 23 december 2002 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 23 september 2002. Tijdens de procedure zijn verschillende stukken ingediend, waaronder een huwelijksakte en een verblijfsvergunning van de man in Spanje.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft en de man de Marokkaanse nationaliteit. De vrouw woont sinds 1972 in Nederland, terwijl de man op het moment van het verzoek onbekend was, maar later in Spanje bleek te verblijven. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van artikel 3 van de verordening (EG) nr. 2201/2203 (Brussel II-bis) en dat Nederlands recht van toepassing is op grond van artikel 1 lid 1 sub c van de Wet Conflictenrecht Echtscheiding.

De vrouw heeft verzocht om de bestreden beschikkingen te vernietigen en haar verzoek tot echtscheiding toe te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijk tussen de vrouw en de man op 14 mei 1990 is gesloten en dat de vrouw volhardt in haar stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Aangezien de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd, heeft het hof geoordeeld dat het verzoek van de vrouw moet worden toegewezen. De uitspraak van het hof resulteert in de echtscheiding tussen de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 juni 2007
Rekestnummer. : 938-R-02
Rekestnr. rechtbank : FA RK 00-3922
[appellante],
wonende te Rotterdam,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. T. Bissessur,
tegen
[verweerder],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 23 december 2002 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 september 2002.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 22 februari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 13 september 2006 is de conclusie van de advocaat-generaal bij het hof ingekomen.
Op 20 september 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: namens de vrouw mr. P.H. Ruys en namens het Openbaar Ministerie advocaat-generaal mr. C.J.M.C. Strack. De vrouw en de man zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
- op 3 november 2006 een brief van de zijde van de vrouw;
- op 25 januari 2007 een brief met bijlagen van de zijde van het openbaar ministerie (waaronder een proces verbaal van een getuigeverklaring van de vrouw van 14 september 1993);
- op 15 maart 2007 een brief met bijlagen van de zijde van de vrouw (met een kopie van de verblijfsvergunning van de man in Spanje en een kopie van de huwelijksakte met Nederlandse vertaling);
- op 2 april 2007 een brief met bijlage van de zijde van het openbaar ministerie;
- op 23 mei 2007 een brief met bijlage van de zijde van de vrouw (waarbij de originele huwelijksakte).
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 6 augustus 2001 van de rechtbank te Rotterdam.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vrouw verzoekt de bestreden beschikkingen van 6 augustus 2001 en 23 september 2002 te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw beschikkende, primair het inleidend verzoek van de vrouw tot nietigheid van het huwelijk alsnog in te willigen en subsidiair de vrouw ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot echtscheiding als ook het verzoek toe te wijzen.
2. Ter zitting heeft de vrouw het primaire verzoek ingetrokken.
3. Ten aanzien van het subsidiaire verzoek overweegt het hof als volgt. Uit de alsnog overgelegde originele huwelijksakte blijkt dat de vrouw en de man op 14 mei 1990 met elkaar in het huwelijk zijn getreden.
4. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Marokkaanse nationaliteit. Onbekend is of de man daarnaast nog een andere nationaliteit heeft. De vrouw woont en verblijft sedert 1972 in Nederland. Ten tijde van het inleidend verzoek van de vrouw was de woon- en verblijfplaats van de man onbekend; zijn huidige verblijfplaats is in Spanje.
5. Gezien het voorgaande komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, op grond van het bepaalde in artikel 3 van de verordening (EG) nr. 2201/2203 (Brussel II-bis) en is Nederlands recht van toepassing op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 1 sub c van de Wet Conflictenrecht Echtscheiding.
6. Nu de vrouw persisteert bij haar stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dit niet is weersproken door de man moet zulks tussen partijen als vaststaand worden aangenomen. Het hof zal het verzoek derhalve toewijzen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
spreekt tussen de partijen de echtscheiding uit.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Reinking, Pannekoek-Dubois en Kamminga, bijgestaan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2007.