ECLI:NL:GHSGR:2007:BA9114

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
532-R-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Van Leuven
  • Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uithuisplaatsing van minderjarige na jaren van zorg en begeleiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 juni 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de dochter], geboren in 1991. De Stichting Bureau Jeugdzorg, Stadsregio Rotterdam, had hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam, die had besloten de machtiging tot uithuisplaatsing niet te verlengen. Jeugdzorg stelde dat de rechtbank een onjuiste belangenafweging had gemaakt en dat de belangen van [de dochter] niet goed waren gewogen. De moeder van [de dochter] had in de tussentijd verschillende cursussen gevolgd en was van mening dat [de dochter] klaar was om weer thuis te wonen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Jeugdzorg wees op het verleden van [de dochter], de ernstige mishandeling door de moeder en de risico's die een terugkeer naar huis met zich mee zou brengen. De moeder daarentegen benadrukte haar verbeterde situatie en de positieve ontwikkeling van [de dochter]. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder zich op verschillende punten had verbeterd en dat de relatie tussen moeder en dochter was verbeterd. Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk was, maar dat er wel een zorgvuldige overgang naar een thuisplaatsing nodig was.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd tot 21 juli 2007 om een zorgvuldige overgang te waarborgen. Het hof benadrukte het belang van gezinshereniging en de noodzaak om de belangen van [de dochter] te waarborgen, vooral gezien de aanstaande eindfase van haar minderjarigheid. De beslissing werd genomen met inachtneming van de ondertoezichtstelling die doorloopt tot 16 januari 2008, wat de belangen van [de dochter] voldoende zou waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 juni 2007
Rekestnummer. : 532-R-07
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 06-1387
De Stichting Bureau Jeugdzorg, Stadsregio Rotterdam,
kantoor houdende te Rotterdam,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
tegen
[verweerster],
wonende te Ridderkerk,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. W.P. den Hertog.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te Amersfoort,
hierna te noemen: de vader.
Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Jeugdzorg is op 20 april 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 maart 2007 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
De moeder heeft op 25 mei 2007 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 6 juni 2007 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 10 mei 2007 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 13 juni 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. A.G.H.M. Ganzeboom en namens Jeugdzorg: mr. S. Scheimann en de heer A.W. Plak. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota. De hierna te noemen minderjarige [de dochter] is in raadkamer gehoord.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 12 januari 2007 van de rechtbank te Rotterdam. Bij de bestreden beschikking is met ingang van 16 maart 2007 de duur van de machtiging tot plaatsing van na te noemen minderjarige in een residentiële instelling verlengd tot 21 juli 2007.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige [dochter, geboren in] 1991, verder: [de dochter]; de moeder heeft het gezag over haar. [de dochter] verblijft in het gezinshuis De Singel te Schiedam.
2. Jeugdzorg verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog het inleidend verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 16 januari 2008, te honoreren.
3. De moeder bestrijdt haar beroep.
4. Jeugdzorg stelt in haar beroepschrift dat de rechtbank een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt en ten onrechte in strijd met het belang van [de dochter] beslist heeft om de machtiging tot uithuisplaatsing niet voor de duur van de ondertoezichtstelling te verlengen. Jeugdzorg stelt hiertoe – kort gezegd – dat [de dochter] in het gezinshuis al moeilijk te hanteren is, daar waar de deskundigen de overhand hebben. Gelet op het zeer belaste verleden, de ernstige mishandeling van [de dochter] door de moeder en het feit dat [de dochter] haar moeder desondanks trouw blijft, is het eigenlijk nooit de bedoeling geweest dat zij ooit weer naar huis zou gaan. Het hoogst haalbare in deze situatie is volgens Jeugdzorg normalisering van de moeder-dochter relatie. In het eerste hulpverleningsplan is reeds uiteengezet dat [de dochter] niet meer thuis zou kunnen wonen. Dit is bevestigd door de uitkomst van het FORA onderzoek begin 2003. [de dochter] is eenvoudigweg niet voldoende weerbaar voor de buitenwereld en ook niet voor haar moeder. De rechtbank gaat volgens Jeugdzorg te kort door de bocht met de stelling dat het nu goed gaat met [de dochter] en dat daarom in beginsel de uithuisplaatsing dient te eindigen. Daarbij heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat [de dochter] zich niet verantwoordelijk voelt voor haar moeder, hetgeen door de gezinsvoogd zou zijn bevestigd. Dit laatste is echter onjuist. [de dochter] voelt deze verantwoordelijkheid juist wel en de gezinsvoogd heeft dit ook ter terechtzitting bij de rechtbank naar voren gebracht.
Jeugzorg kan niet achter een thuisplaatsing staan, mede omdat [de dochter] zich nog steeds verantwoordelijk voelt voor haar moeder. Zij zal veel te veel bezig zijn om de moeder te behagen en haar eigen ontwikkeling zal stagneren. Jeugdzorg is van mening dat [de dochter] gebaat is bij de structuur en de veiligheid van De Singel en acht het in haar belang dat haar plaatsing en begeleiding daar wordt gecontinueerd. [de dochter] heeft loyaliteitsproblemen in de relatie met de vader, de moeder en de gezinshuismoeder. Ook de relatie tussen de vader en de moeder is een zorgpunt. [de dochter] dient, met al haar problemen, niet in een complexe thuissituatie geplaatst te worden.
Jeugdzorg verwacht dat zich bij [de dochter] allerlei problemen zullen voordoen zodra zij terug zal keren bij de moeder.
Ter terechtzitting heeft Jeugdzorg haar beroepschrift toegelicht en aangevuld. Zij blijft erbij dat de moeder niet de aangewezen persoon is om [de dochter] te begeleiden bij het opgroeien. Het gaat nu beter met [de dochter], maar zij heeft nog steeds begeleiding nodig evenals strenge regels en beperking van haar vrijheid. Jeugdzorg is van mening dat de moeder dit niet kan bieden en stelt dat de terugkeer naar huis voor [de dochter] een bedreiging voor haar ontwikkeling zou zijn.
5. De moeder stelt in haar verweerschrift dat Jeugdzorg in haar toelichting op haar grief verwijst naar onderzoeken van 2002, 2003 en 2006. Deze onderzoeken leggen geen enkele link naar het heden, geven de ontwikkelingen van [de dochter] niet goed weer en zijn gebaseerd op een toestand die helemaal niet meer aanwezig is.
Verder stelt de moeder dat [de dochter] een jonge vrouw aan het worden is, die zich steeds meer op haar gemak voelt en die moeilijke situaties weet te trotseren en uit de weg kan gaan. Voorts weet [de dochter] waar zij in moeilijke situaties terecht kan, namelijk bij haar moeder. De stopzetting van de uithuisplaatsing wordt door de moeder als een beloning van haar inspanningen beschouwd.
In incidenteel appel verzoekt de moeder (zo leest het hof) om [de dochter] zo spoedig mogelijk thuis te plaatsen omdat [de dochter] alleen thuis de mogelijkheid heeft om zich nog verder te ontwikkelen.
Ter terechtzitting heeft de moeder in aanvulling op haar verweerschrift gesteld dat zij een opvoedcursus heeft gedaan en dat zij met goed gevolg een psychotherapeutische cursus heeft afgelegd. Voorts heeft de moeder samen met [de dochter] moeder-dochter therapie gevolgd en heeft zij een netwerk om zich heen gebouwd. Door middel van de gevolgde therapieën en cursussen heeft de moeder, zo stelt zij, meer inzicht gekregen in zichzelf, in haar emoties en die van de kinderen.
Verder geeft de moeder aan dat haar twee andere kinderen sinds 2001 thuis wonen en dat in 2003 de ondertoezichtstelling van het laatste kind is opgeheven. De opvoeding en verzorging van deze twee kinderen gaat de moeder probleemloos af. [de dochter] zal zonder al te veel problemen in dit gezin passen, aldus de moeder.
6. Uit de aan het hof overgelegde stukken en uit het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de moeder door middel van het volgen van een opvoedcursus, een psychotherapeutische cursus, en – samen met [de dochter] – moeder-dochter therapie, zich op bepaalde punten heeft verbeterd. Verder is gebleken dat de moeder inmiddels een netwerk heeft opgebouwd waarop zij, mocht dit nodig zijn, kan terugvallen. Daarbij is, mede uit het verhoor met [de dochter], gebleken dat het goed gaat met [de dochter] op school, dat er een goede verstandhouding bestaat tussen de moeder en [de dochter], en dat de weekenden en vakanties die [de dochter] bij de moeder doorbrengt, probleemloos verlopen.
Gelet op voorgaande acht het hof de moeder in staat om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [de dochter] weer op zich te nemen. Het hof weegt hierbij mee dat de twee andere kinderen van de moeder sinds 2001 bij haar thuis wonen en dat zij sinds 2003, zonder ondertoezichtstelling, zorg draagt voor deze kinderen. Het hof acht de uithuisplaatsing van [de dochter] gedurende dag en nacht in een residentiële inrichting niet langer noodzakelijk, mede gezien de wijze waarop [de dochter] thans functioneert.
Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat de thuisplaatsing van [de dochter] enige voorbereiding behoeft en acht de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 21 juli 2007 derhalve op zijn plaats.
Het hof tekent hierbij aan dat de uithuisplaatsing een (beoogd) positief effect lijkt te hebben gehad, enerzijds op de ontwikkeling van [de dochter] en anderzijds op de verhouding tussen de moeder en [de dochter]. De aankomende eindfase van de minderjarigheid van [de dochter] is de laatste waarin gezinshereniging nog mogelijk is. Nu die gezinshereniging door de moeder èn [de dochter] zo nadrukkelijk wordt beoogd en gewenst, laat het hof het ook door de wet beoogde belang van gezinshereniging, waar in dit geval zeker enige risico’s aan verbonden zijn, prevaleren boven de in het verleden stellig bestaand hebbende noodzaak tot uithuisplaatsing, op grond dat de noodzaak thans minder nadrukkelijk is èn middels de ondertoezichtstelling van [de dochter], die doorloopt tot 16 januari 2008, de belangen van [de dochter] voldoende zijn gewaarborgd. Van Jeugdzorg en de moeder wordt verwacht dat zij, mochten zich problemen voordoen die de ontwikkeling van [de dochter] bedreigen, tijdig hun verantwoordelijkheid zullen nemen.
7. In incidenteel appel heeft de moeder verzocht om (zo leest het hof) [de dochter] zo spoedig mogelijk thuis te plaatsen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 6 is overwogen behoeft dit verzoek geen verdere bespreking meer. Het hof zal het incidentele verzoek afwijzen.
8. Het hof zal als hiernavolgend beslissen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Van Leuven en Punselie, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2007.