GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 juli 2007
Rekestnummer : 1456-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-6723
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M.Y. Raven,
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. H.C. Grootveld.
HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 21 juni 2006, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof tot deskundige benoemd mevrouw drs. J.A.M. Hendriks, daarbij is tevens benoemd tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. C.A.R.M. van Leuven en is iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij brief van 31 maart 2007 is de deskundigenrapportage met het kinderconvenant bij het hof ingekomen.
Op 13 juni 2007 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. J.C. Moree. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Blijkens het deskundigenbericht van mevrouw drs. J.A.M. Hendriks en het daaraan gehechte kinderconvenant, hebben de ouders tijdens de periode van de deskundigenrapportage nadere afspraken gemaakt over het tussen hen gerezen geschil. Ieder van de ouders heeft een exemplaar van voormeld kinderconvenant ondertekend. Deze exemplaren zijn aan deze beschikking gehecht en de inhoud hiervan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Nu partijen hebben verzocht om het tussen hen overeengekomene vast te leggen in een beschikking, zal het hof ten aanzien van vorenbedoelde afspraken dienovereenkomstig beslissen.
2. Partijen hebben ten aanzien van het hoofdverblijf - de gewone verblijfplaats - van de kinderen alsmede omtrent de omgang nog geen overeenstemming bereikt en verzoeken het hof over deze twee geschilpunten een beslissing te nemen.
Hoofdverblijf – de gewone verblijfplaats
3. Ter zake van het hoofdverblijf van de kinderen blijkt uit het deskundigenrapport dat de kinderen verschillend in de situatie staan. Bij [de zoon] leeft de uitgesproken wens om bij zijn vader in Lekkerkerk te gaan wonen. Hij noemt hiervoor dat hij dan bij zijn beste vriendje kan zijn. Het is al zo lang zo’n duidelijke wens bij hem dat wanneer daaraan niet tegemoet gekomen wordt, dit volgens de deskundige gemakkelijk een obsessie voor hem dan wel een blokkade in de ontwikkeling van [de zoon] zou kunnen gaan vormen. Voor hem lijkt daarom de gewone verblijfplaats bij de vader geëigend te zijn. [de dochter] daarentegen is in de periode dat ze in Den Haag woont naar school gegaan en heeft zich daar goed genesteld, ook in sociaal opzicht met haar vriendinnetjes. Gelet op haar leeftijds- en onwikkelingsfase zijn beide ouders zeer belangrijk voor haar in verband met haar identiteitsontwikkeling. Voor haar lijkt daarom de gewone verblijfplaats bij de moeder geëigend te zijn. De deskundige constateert dat in de voorliggende situatie niet kan worden gesproken van de “beste” oplossing voor de kinderen, doch hooguit van de “minst erge”. Indien de kinderen bij de vader hun gewone verblijfplaats zouden hebben en daarmee tegemoet zou worden gekomen aan de door de deskundige waargenomen behoefte van [de zoon], zou [de dochter] in wezen voor een deel hetzelfde moeten doormaken als [de zoon] eerder bij de verhuizing naar Den Haag. [de dochter] zou haar thans vertrouwde school en vriendinnetjes kwijt raken. Dat kan een forse negatieve dan wel ontregelende invloed hebben naast het dagelijks missen van de moeder. Gezegd zou kunnen worden dat [de dochter] zich dan “opoffert” ter wille van het welzijn van haar broer. Indien de kinderen bij de moeder hun gewone verblijfplaats zouden hebben en daarmee tegemoet zou worden gekomen aan de door de deskundige waargenomen behoefte van [de dochter], zou van [de zoon] gevraagd worden dat hij zijn wens naar zijn vriendje en het wonen bij de vader opgeeft hetgeen een pijnlijk verwerkings- en rouwproces van hem zal vragen. Gezegd zou kunnen worden dat [de zoon] zich dan “opoffert” ter wille van het welzijn van [de dochter]. Therapeutische ondersteuning voor [de zoon] lijkt dan volgens de deskundige op zijn plaats te zijn. De deskundige is van mening dat de optie om de kinderen te splitsen, geen wenselijke situatie is.
4. De moeder stelt dat de kinderen inmiddels zeer geruime tijd woonachtig zijn bij moeder en haar partner en dat het in strijd met het belang van de kinderen is dat zij uit hun huidige woon-, leef- en schoolomgeving zouden worden gehaald. De moeder stelt dat het vriendje dat [de zoon] mist een aantal weken geleden bij de moeder heeft gelogeerd en dat moeder heeft vastgesteld dat hij geen goede invloed op [de zoon] heeft en dat [de zoon] sedert deze logeerpartij niet meer over het desbetreffende vriendje rept. Ter terechtzitting heeft de moeder gezegd, dat ook zij niet zou willen dat de kinderen van elkaar worden gescheiden. De moeder meldt desgevraagd dat zij voornemens is met haar partner binnen afzienbare tijd te verhuizen naar een andere woning in ’s-Gravenhage. [de zoon] wordt onderzocht op dyslexie. Dat loopt via de school.
5. Ter terechtzitting heeft de vader aangegeven dat hij zeer stellig is in zijn opvatting dat de kinderen bij elkaar moeten blijven. [de zoon] presteert slecht op school en zal waarschijnlijk blijven zitten, hetgeen vader zorgen baart. Hij stelt dat [de zoon] van de moeder niet die zorg en hulp krijgt die hij nodig heeft en dat de school nu een psychologisch onderzoek heeft aangevraagd. [de zoon] zegt dat hij zijn vriendje mist, doch vader stelt dat [de zoon] tegen hem heeft verteld dat hij door dit zo te benoemen, zijn moeder probeert te sparen. De vader stelt dat hij van de school heeft vernomen dat het gaat om een onderzoek om dyslexie uit te sluiten en dat er wellicht sprake is van een emotionele blokkade bij [de zoon]. Bij [de dochter] gaat het relatief beter, doch vader herkent dezelfde dalende lijn zoals hij bij [de zoon] heeft geconstateerd en ook dit baart hem zorgen. Vader stelt dat [de dochter] sociaal sterk is en derhalve ook sterk genoeg zou zijn om een terugkeer naar Lekkerkerk aan te kunnen. Hij stelt dat hij zijn werktijden kan aanpassen aan de schooltijden van de kinderen en dat hij ruime mogelijkheden tot thuiswerken heeft.
6. Het hof overweegt als volgt. Aan de hand van het deskundigenbericht en hetgeen overigens is gebleken, komt het hof tot de overweging dat ieder van de ouders in beginsel in staat is de kinderen de verzorging en opvoeding te bieden, die aansluit op hun basisbehoeften. Aan de behoeften van de kinderen zou wellicht het meest worden tegemoet gekomen indien de ouders een vorm van een co-ouderschap zouden vestigen, waarin zij beiden een aandeel in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen zouden leveren. Nu die optie niet voor ligt dient een keuze te worden gemaakt voor de gewone verblijfplaats bij de moeder, dan wel de vader. [de zoon] heeft volgens de deskundige laten zien wat meer behoefte aan en belang te hebben bij een gewone verblijfplaats bij de vader. [de dochter] heeft volgens de deskundige laten zien wat meer behoefte te hebben aan en belang bij een gewone verblijfplaats bij de moeder. Een splitsing van de kinderen, in de zin dat [de zoon] bij de vader en [de dochter] bij de moeder zal wonen acht het hof, evenals de deskundige en de partijen, niet in het belang van de kinderen. [de dochter] lijkt zich, meer dan [de zoon] dat zou kunnen, makkelijker aan te passen aan de omstandigheden die zich ten gevolge van de scheiding van de ouders aandienen. [de zoon] heeft – los van of misschien juist ten gevolge van de scheiding van de ouders – problemen, die nader onderzoek en wellicht begeleiding of behandeling nodig maken. Het hof heeft de indruk gekregen – zowel aan de hand van het deskundigenbericht als uit hetgeen ter zitting is gebleken – dat de vader, net iets meer dan de moeder, in staat is in te spelen op de behoeften en leefwereld van [de zoon]. Alles afwegende acht het hof het in het belang van de kinderen dat zij hun gewone verblijfplaats bij de vader hebben. De stelling van de moeder dat de kinderen niet nogmaals geconfronteerd dienen te worden met een verhuizing acht het hof in dit geval niet doorslaggevend. Daar komt bij dat de moeder voornemens is op korte termijn te verhuizen, zodat er sprake is van een verandering van de woonsituatie voor de kinderen, ook indien de gewone verblijfplaats definitief bij de moeder zou worden vastgesteld. Het hof acht het van belang dat de kinderen uiterlijk een week voor het begin van het nieuwe schooljaar zullen zijn verhuisd. Het is aan de ouders om de verhuizing overigens goed te laten verlopen, daarbij rekening houdend met de reeds geplande vakanties.
7. De vader zou in beginsel ieder weekend omgang willen hebben met de kinderen. Indien het hoofdverblijf van de kinderen bij hem zou zijn, is hij bereid mee te werken aan een ruime omgangsregeling tussen de kinderen en de moeder.
8. De moeder stelt dat zij in beginsel niet wil afwijken van het vaste ritme, waarin de kinderen een weekend per veertien dagen naar de vader gaan.
9. In het deskundigenrapport is ten aanzien van de omgang voor een middenweg gekozen. Aangezien het nodige gevraagd zal worden van de kinderen en van de ouders, ongeacht hetgeen het hof besluit ten aanzien van de verblijfplaats van de kinderen, is het volgens de deskundige geëigend om de omgangsregeling op de volgende wijze aan te passen: in een driewekelijks ritme verblijven de kinderen twee weekenden achter elkaar van vrijdag tot zondag bij de niet verzorgende ouder en een weekend bij de verzorgende ouder.
10. Desgevraagd hebben de ouders ter terechtzitting aangegeven dat indien het voorstel van de deskundige door het hof wordt gevolgd, zij hieraan zullen meewerken. De suggestie dat de regelmatig plaatsvindende activiteiten die voornamelijk in de weekeinden thuishoren alsdan voornamelijk onder de regie van de niet dagelijks verzorgende ouder zullen vallen, nemen de ouders in welwillende overweging.
11. Het hof overweegt als volgt. Nu de ouders ter terechtzitting hebben verklaard zich te kunnen vinden in het voorstel van de deskundige, waarin de kinderen in een driewekelijks ritme twee weekenden achter elkaar van vrijdag tot zondag bij de niet verzorgende ouder en een weekend bij de verzorgende ouder verblijven, zal het hof dienovereenkomstig beslissen. Het hof overweegt daarbij dat aan de belangen van de ouders op deze wijze het meest tegemoet wordt gekomen en in de behoeften van de kinderen zo goed als mogelijk wordt voorzien. De nieuwe omgangsregeling dient tegelijkertijd met de wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen in te treden.
12. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt vast hetgeen partijen in het kinderconvenant, waarvan een tweetal exemplaren aan deze beschikking zijn gehecht, met elkaar zijn overeengekomen;
bepaalt dat de minderjarigen:
- [de zoon], geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
- [de dochter], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
hun gewone verblijfplaats zullen hebben bij de vader, welke wijziging dient te zijn geëffectueerd uiterlijk een week voor het begin van het nieuwe schooljaar en overigens in onderling overleg tussen de ouders overeen te komen in verband met de vakantieplanning van beide ouders;
bepaalt een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen, inhoudende dat de kinderen twee weekenden achter elkaar van vrijdag 19.00 uur tot en met zondag 19.00 uur bij de moeder verblijven. Na het daaropvolgende weekend bij de vader te zijn verbleven, verblijven de kinderen opnieuw twee weekenden achter elkaar bij hun moeder. Deze omgangsregeling zal aanvangen vanaf het moment waarop de gewone verblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Labohm en Punselie, bijgestaan door mr. Schaaij als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2007.