GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 juli 2007
Rekestnummer : 1201-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-1070
[appellant],
wonende te Alphen aan den Rijn,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. I. Hüppler,
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweer¬ster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. L.M.J. Verheul-Duijverman.
Als informanten zijn aangemerkt:
1. de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad,
2. Bureau Jeugdzorg Utrecht,
vestiging Utrecht,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 1 september 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 14 juni 2006.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 15 september 2006 en 24 oktober 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 3 januari 2007 heeft de vader een nader appelschrift ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 21 maart 2007 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Van de zijde van Jeugdzorg zijn op 2 mei 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 23 mei 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, de moeder, bijgestaan door haar procureur, namens de raad: de heer H. Geleynse en namens Jeugdzorg: de heer J.R. de Boer en mevrouw E. Eggink. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen [de minderjarige] is in raadkamer gehoord.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikkingen van 16 november 2005 en 23 november 2005 van de rechtbank ‘s-Gravenhage. Bij de bestreden beschikking is onder meer bepaald dat de hierna te noemen [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats bij de moeder zal hebben en dat het gezag over hem alleen aan de moeder toekomt. Het verzoek van de vader om een informatieregeling vast te stellen is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is thans nog - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - het gezag over [de minderjarige], geboren [in] 1992, verder: [de minderjarige], die bij de moeder verblijft.
2. De vader verzoekt in zijn oorspronkelijke appelschrift de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
I. primair dat de vader en de moeder het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uitoefenen, subsidiair te bepalen dat het gezag over [de minderjarige] voortaan alleen zal toekomen aan de vader;
II. primair te bepalen dat [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats bij de vader zal hebben,
subsidiair – voor zover [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats bij de moeder houdt – een informatieregeling jegens de moeder vast te stellen.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep.
4. De vader heeft acht grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd. In zijn nader appelschrift (naar het hof begrijpt: vermindering van verzoek) heeft de vader aangegeven dat zijn hoger beroep niet langer betrekking heeft op de verblijfplaats van [de minderjarige]. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vader in verband met deze vermindering van verzoek zijn vierde, vijfde en zesde grief ingetrokken en in zijn petitum zowel het onder I subsidiair verzochte als het onder II primair verzochte laten vervallen. Tevens heeft de vader zijn achtste grief ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een informatieregeling en het daarmee in zijn petitum onder II subsidiair verzochte laten vervallen, nu ter zitting is gebleken dat er in voldoende mate contact tussen de vader en [de minderjarige] bestaat waardoor de informatieverstrekking is gewaarborgd. Voornoemde grieven behoeven derhalve geen bespreking meer. In verband met het vorenstaande zal het hof hieronder de eerste, tweede, derde en zevende grief behandelen.
Belang van het kind
5. Het hof zal eerst de zevende grief bespreken. In deze grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voortzetting van het gezamenlijk ouderlijk gezag niet in het belang van [de minderjarige] is en dat de rechtbank hiervoor geen danwel niet voldoende motivatie heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken. De vader is van mening dat het feit dat er tussen de ouders spanningen bestaan en er thans een verstoorde communicatie is, onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van voormeld onaanvaardbaar risico. Zodra de situatie wat tot rust is gekomen, zal de communicatie weer op gang komen. De vader stelt dat de omstandigheid dat de communicatie thans verstoord is, niet met zich brengt dat de ontwikkeling van [de minderjarige] geschaad wordt. De vader stelt dat hij [de minderjarige] jarenlang heeft gesteund en zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor de ontwikkeling van [de minderjarige] en dat tussen hen een zeer nauwe band is ontstaan. De moeder heeft de opvoeding van [de minderjarige] jarenlang aan de vader overgelaten. Het is daarom volgens de vader belangrijk dat de vader zijn verantwoordelijkheid en beslissingen kan blijven nemen wanneer het aankomt op belangrijke aangelegenheden. De vader stelt dat de moeder in een instabiele leefsituatie verkeert. Dit is volgens de vader een reden om zeer terughoudend te zijn bij het toekennen van het eenoudergezag aan haar.
6. De moeder stelt dat partijen niet in staat zijn om op een normale en constructieve wijze met elkaar te communiceren. Ook uit de latere processtukken blijkt dat hierin geen wijziging is opgetreden. De moeder stelt dat gezamenlijk gezag geen enkele oplossing biedt; op dit moment belt de vader dagelijks met [de minderjarige] en bemoeit zich met de dagelijkse huishouding van de moeder, hetgeen de moeder zeer onwenselijk vindt.
7. De raad heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hij weinig verbetering in de situatie van [de minderjarige] constateert. Ook Jeugdzorg heeft aangegeven dat partijen niet op een goede wijze met elkaar communiceren en dat door de ouders conflicten over de rug van [de minderjarige] of Jeugdzorg worden uitgevochten.
8. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de voortzetting van het gezamenlijk ouderlijk gezag thans niet in het belang van de minderjarige kan worden geacht, nu er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en daarbij niet te verwachten is dat in deze situatie binnen afzienbare termijn verandering zal komen. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. Partijen hebben ter terechtzitting beiden onderkend dat de communicatie reeds gedurende een lange periode ernstig is verstoord. Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict is geraakt en te kampen heeft met fysieke klachten die waarschijnlijk ontstaan door de spanningen tussen zijn ouders. Uit het kinderverhoor is gebleken dat [de minderjarige] deze klachten, waaronder hoofdpijn en concentratiestoornissen, nog steeds heeft en deze ook zelf wijt aan de conflicten tussen zijn ouders. [de minderjarige] heeft daarbij aangegeven dat zijn ouders zich tegen hem over elkaar negatief uitlaten en dat hij het moeilijk vindt om daarmee om te gaan. Het hof overweegt dat het belasten van beide ouders met het gezag een extra voedingsbodem zou kunnen geven voor conflicten tussen hen, hetgeen zijn weerslag zou hebben op het welzijn van [de minderjarige]. Ten aanzien van de stelling van de vader dat de moeder zich in een instabiele leefsituatie bevindt waardoor zij niet zelfstandig met het gezag over [de minderjarige] dient te zijn belast, overweegt het hof dat van een instabiele leefsituatie die een dergelijke conclusie zou rechtvaardigen, noch uit de stukken, noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken. De zevende grief faalt derhalve.
9. Gelet op het voorgaande behoeven de overige grieven van de vader geen bespreking, aangezien, wat van de grieven ook zij, deze niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
10. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Tanja-van den Broek, Reinking en Draijer-Udo, bijgestaan door mr. Schaaij als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2007.