ECLI:NL:GHSGR:2007:BA9862

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1827-R-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • Tanja van den Broek
  • Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een kind en de beoordeling van de noodzakelijkheid daarvan

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 11 juli 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een kind, geboren op 23 december 2001. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in beroep gekomen tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam, die op 29 september 2006 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder stelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat het opvoedingsklimaat bij haar ongunstig was en dat de plaatsing bij de vader gerechtvaardigd was. De raad voor de kinderbescherming had in zijn rapportage aangegeven dat de moeder psychisch onmachtig was om adequaat voor het kind te zorgen, wat leidde tot de uithuisplaatsing bij de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 februari 2007 en op 20 juni 2007 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de vader, de raad en vertegenwoordigers van Jeugdzorg. Het hof heeft vastgesteld dat er signalen waren die de spoeduithuisplaatsing leken te rechtvaardigen, maar heeft zich afgevraagd of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk was. Het hof heeft de deskundigenverklaringen en rapporten van het AMK en de raad kritisch beoordeeld, waarbij het hof opmerkte dat de verklaringen van de moeder en haar psycholoog niet in lijn waren met de conclusies van het AMK.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat niet voldaan was aan de criteria van artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor ernstige psychiatrische problematiek bij de moeder en dat de bestreden beschikking diende te worden vernietigd. Het hof heeft het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, met de opmerking dat de vraag wie van de ouders het meest pedagogisch geschikt is, niet aan de orde was in deze zaak. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 11 juli 2007
Rekestnummer : 1827-R-06
Rekestnr. rechtbank : J2 RK 06-694
[appellante],
wonende te Rotterdam,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur voorheen mr. R.Th.R.F. Carli, thans mr. Pieters,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1],
wonende te Vlaardingen,
hierna te noemen: de vader;
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 21 december 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 september 2006 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
De raad heeft het hof bij brief van 20 november 2006 het raadsrapport van 27 september 2006 alsmede een kopie van de adviesbrief van 21 september 2006 toegezonden.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 18 oktober 2006, 5 februari 2007 en 13 juni 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 18 juni 2007 een aanvullend stuk ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg is bij het hof op 19 juni 2007 een brief ingekomen.
Op 7 februari 2007 is de zaak, tezamen met de zaak met rekestnummer 1331-R-06, mondeling behandeld, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Ter terechtzitting heeft het hof partijen medegedeeld dat in de zaak met rekestnummer 1331-R-06 een eindbeschikking zal worden gegeven en dat de onderhavige zaak zal worden aangehouden in afwachting van de onderzoeken van Jeugdzorg.
Op 20 juni 2007 is de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak voortgezet. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. L.M. Verkuil, en namens de raad: de heer J. Kuhn. Voorts is verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.M. Berkhout. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: mevrouw I. Bienefelt en mevrouw A. Wierdsema. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, mr. Berkhout onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij machtiging is verleend om [het kind geboren in] 23 december 2001, hierna te noemen [het kind], uit huis te plaatsen bij de vader met ingang van 29 september 2006 tot 29 september 2007. Daarnaast is [het kind] voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld van Jeugdzorg.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van [het kind]. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [het kind], die thans bij de vader verblijft.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de raad in zijn inleidend verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem de verzoeken te ontzeggen, met bepaling omtrent de kosten van deze procedure, als het hof redelijk en billijk acht.
3. De raad bestrijdt haar beroep.
4. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat het opvoedingsklimaat bij haar thans zo ongunstig is voor [het kind] dat de plaatsing van [het kind] elders, bij de vader, terecht is verzocht. Voorts stelt de moeder dat de rechtbank de door de moeder geuite kritiek op het raadsverslag van 4 juli 2006 ten onrechte als niet ter zake doend heeft beschouwd. De rechtbank heeft naar de mening van de moeder ten onrechte enkel de in de raadsrapportage van 21 september 2006 opgenomen definitieve verklaringen van diverse deskundigen en instanties in aanmerking genomen en niet hun eerdere verklaringen die waren weergegeven op een wijze waarvan zij zich hebben gedistantieerd. De rechtbank had waarde moeten hechten aan de omstandigheid dat de verklaringen van de deskundigen tegenstrijdigheden bevatten. Volgens de moeder had de rechtbank een second opinion moeten gelasten. De moeder heeft psychiater de heer Van den Boogaard bereid gevonden een second opinion voor de moeder te verzorgen.
De moeder komt tot de conclusie dat onvoldoende duidelijk blijkt dat [het kind] in haar geestelijke of lichamelijke belangen of gezondheid wordt geschaad als ze bij de moeder is. Volgens de moeder is zij ruim 4,5 jaar uitstekend in staat geweest om voor [het kind] te zorgen. Er was nimmer reden tot bezorgdheid. Pas op het moment van uit elkaar gaan zijn de problemen ontstaan, omdat de familie van de vader zich naar de moeder toe agressief en bedreigend gedroeg. De moeder heeft daarvan aangifte gedaan, hetgeen heeft geleid tot een melding bij het het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Volgens de moeder is [het kind] van het ene op het andere moment, zonder enig overleg of voorbereiding, bij haar weggehaald en bij de vader en zijn nieuwe partner geplaatst, hetgeen de moeder niet in het belang van [het kind] acht.
5. De raad stelt in zijn raadsrapport van 21 september 2006 dat de moeder momenteel psychisch onmachtig is om een adequate en pedagogisch verantwoorde invulling aan de opvoeding van [het kind] te geven. De moeder is geneigd te denken in complottheorieën en mist het vermogen om constructief te reflecteren op de opvoeding van [het kind]. De raad benadrukt dat ook de vader lange tijd tekort geschoten is om zijn verantwoordelijkheid voor [het kind] te nemen. Hij heeft lange tijd geen stappen ondernomen om [het kind] uit haar onveilige leefomgeving te halen.
Gelet op de zorgsignalen die bij [het kind] aanwezig zijn, is de raad van mening dat haar geestelijke, lichamelijke, psychische en sociaal-emotionele ontwikkeling al gedurende lange tijd wordt bedreigd. Vanwege de psychische en/of psychiatrische problematiek van moeder, waardoor zij een onvoorspelbare en daarmee onveilige moeder is voor [het kind], acht de raad het in het belang van de verzorging en opvoeding van [het kind] dat zij bij de vader blijft wonen.
6. De vader stelt, kort gezegd, dat er bij de moeder sprake was van een zorgwekkend pedagogisch klimaat. Sinds [het kind] bij de vader verblijft, gaat het goed met haar. De vader acht het in het belang van [het kind] dat de plaatsing bij hem en zijn partner wordt voorgezet.
7. Volgens Jeugdzorg gaat het met [het kind] bij de vader erg goed. Ook op school gaat het goed met haar. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 7 februari 2007 heeft Jeugdzorg verklaard onderzoek te willen doen naar de psychische gesteldheid van [het kind] en de interactie tussen [het kind], haar vader en zijn partner enerzijds, en [het kind], haar moeder en diens eventuele partner anderzijds.
8. Het hof stelt vast dat het in casu gaat om de machtiging tot plaatsing van [het kind] bij de vader. Deze procedure is begonnen als spoeduithuisplaatsing, met als grond een voor [het kind] bedreigende situatie bij de moeder. Ook de bestreden beschikking is in die sleutel geplaatst. Bij die stand van zaken kan in het midden blijven of een machtiging tot uithuisplaatsing – gelet op het gezamenlijk gezag van de ouders – wel op zijn plaats was. Het hof zal het verzoek van de raad dan ook beoordelen aan de hand van de criteria van artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek. De moeder bestrijdt niet dat er destijds – bij het verlenen van de spoedmachtiging – signalen waren die, in ieder geval voor dat moment, een ingrijpende maatregel als een spoeduithuisplaatsing, leken te rechtvaardigen. Het hof zal zich derhalve buigen over de vraag of de uithuisplaatsing van [het kind] bij de vader thans nog immer noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. Uit de stellingen van de moeder begrijpt het hof dat zij zich niet verzet tegen de door de rechtbank uitgesproken ondertoezichtstelling.
9. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 7 februari 2007 heeft het hof bepaald dat de zaak wordt aangehouden, in afwachting van de onderzoeken van Jeugdzorg, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 7 is overwogen. Van de zijde van de moeder heeft het hof op 13 juni 2007 het conceptrapport van het ambulant psychodiagnostisch onderzoek van 7 mei 2007 ontvangen. Jeugdzorg heeft vervolgens, het hof begrijpt, naar aanleiding van deze gegevens haar beleid met betrekking tot de opvoedingssituatie van [het kind] en de omgangsregeling met de niet-verzorgende ouder geformuleerd en aan het hof doen toekomen op 19 juni 2007.
10. Alvorens het hof zal ingaan op de inhoud van het ambulant psychodiagnostisch onderzoek stelt het hof het volgende vast. Het rapport van het AMK van 22 juni 2006 is bijzonder kritisch over de psychische gesteldheid van de moeder. Er zou bij de moeder sprake zijn van een ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis, zij zou geen realiteitszin hebben en zij zou [het kind] meezuigen in haar waanwereld. Voorts zou er sprake zijn van zeer onaangepast gedrag, totaal geen remmingen, extraversie en nauwelijks sociale vaardigheden. [het kind] zou door de stoornis van de moeder ernstige schade oplopen in haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Het AMK concludeert in zijn rapport dat er met betrekking tot [het kind] sprake is van een ongezonde leefsituatie bij de moeder, in een schadelijk pedagogisch klimaat. Het AMK heeft zijn conclusie gebaseerd op verklaringen van deskundigen, onder meer van de voormalige huisarts van de moeder en haar psycholoog. [het kind] is, naar aanleiding van het rapport van het AMK, door middel van een spoedmachtiging bij de vader geplaatst. Het hof stelt vast dat de psycholoog van de moeder schriftelijk heeft verklaard dat zij zich distantieert van de inhoud van het verslag van het AMK. Daarnaast stelt hof vast dat uit de stukken blijkt dat de voormalige huisarts van de moeder (aan de raad) heeft verklaard dat hij het verslag van het AMK ongenuanceerd vindt.
11. De raad heeft naar aanleiding van het rapport van het AMK onderzoek verricht naar onder meer de vraag of [het kind] in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Dit heeft geleid tot het raadsrapport van 21 september 2006. Het hof stelt vast dat de raad zich in zijn rapport van 21 september 2006 met betrekking tot de psychische gesteldheid van de moeder voor een belangrijk deel heeft gebaseerd op de deskundigenverklaringen uit het rapport van het AMK, waaronder die van de voormalige huisarts van de moeder en haar psycholoog. De raad stelt dat deze informanten hun verklaringen hebben gefiatteerd. Echter, het hof stelt vast dat de voormalige huisarts van de moeder in zijn brief van 17 september 2006 heeft verklaard dat hij nadrukkelijk afstand neemt van zijn verklaringen zoals die zijn opgenomen in, het hof begrijpt een eerdere versie van, het raadsrapport. Het hof is niet gebleken dat de raad naar aanleiding van de brief van de voormalige huisarts van de moeder diens verklaringen heeft gewijzigd. Daarnaast stelt het hof vast dat de door de raad in zijn rapport aangehaalde verklaring van de psycholoog van de moeder in belangrijke mate overeenkomt met haar verklaring in het rapport van het AMK. Dit terwijl de psycholoog van de moeder, zoals hiervoor is overwogen, zich nadrukkelijk heeft gedistantieerd van de inhoud van het rapport van het AMK op dit punt.
12. Uit het ambulant psychodiagnostisch onderzoek van 7 mei 2007 komt naar voren dat de moeder zeer sterk betrokken is op [het kind]. Zij lijkt in staat om [het kind] in pedagogisch opzicht te kunnen bieden wat zij nodig heeft. Daarnaast kan aangenomen worden dat de moeder ook in affectief opzicht [het kind] kan bieden wat zij nodig heeft. Voorts blijkt uit dit onderzoek dat de moeder [het kind] adequaat weet te stimuleren, steunen, sturen en begrenzen. Anderzijds komt uit het ambulant psychodiagnostisch onderzoek naar voren dat het veeleisende karakter van de moeder ten tijden van stress wel eens tot conflicten met [het kind] zou kunnen leiden. De moeder maakt een strijdbare indruk waarbij zij conflicten niet schuwt en zij moeite heeft om afstand te nemen en zaken te relativeren. Het gevaar bestaat dat kleine incidenten onevenredig worden uitvergroot.
13. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat niet wordt voldaan aan de criteria van artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek. Voor het hof is niet vast komen te staan dat er bij de moeder sprake is van ernstige psychiatrische problematiek. Voor zover zij een veeleisend karakter zou hebben, wat ten tijden van stress wel eens tot conflicten met [het kind] zou kunnen leiden, levert dit naar het oordeel van het hof onvoldoende grond op voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind]. De bestreden beschikking dient dan ook te worden vernietigd. Nu [het kind] al geruime tijd in het gezin van de vader verblijft, acht het hof het in haar belang dat een geleidelijke overgang naar een nieuwe situatie mogelijk wordt gemaakt. Het hof zal dan ook het verzoek tot verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] voor wat betreft de periode vanaf 1 september 2007 afwijzen. Het hof tekent bij dit alles aan dat het niet treedt in de vraag wie van de ouders [het kind] in pedagogisch opzicht het meest te bieden heeft. Die vraag ligt in deze zaak niet aan het hof voor.
14. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
15. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking met betrekking tot de uithuisplaatsing voor zover die betrekking heeft op de periode vanaf 1 september 2007 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek tot verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] af voor zover het betreft de periode vanaf 1 september 2007;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Tanja-van den Broek en Van Leuven, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2007.