Rolnummer: 22-004889-03
Parketnummer: 12-000364-02
Datum uitspraak: 26 juli 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg van 15 oktober 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1982,
[detentieadres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 5 juli 2004, 16 september 2004, 15 november 2004,
7 februari 2005, 18 april 2005, 4 juli 2005, 19 september 2005, 15 december 2005, 2 maart 2006, 18 mei 2006,
8 augustus 2006, 12 oktober 2006, 26 oktober 2006, 21 december 2006, 15 maart 2007, 3 mei 2007 en 12 juli 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Beslissing op verzoek van de raadsman
Ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juli 2007 heeft de raadsman - subsidiair, voor het geval het hof twijfels zou hebben omtrent de positie van [persoon X] - zijn verzoek [persoon Y]ersoon Y] als getuige te horen herhaald, een en ander op gronden zoals weergegeven in zijn pleitnota.
Het hof wijst dit verzoek af reeds omdat het hof die twijfels niet heeft. Ten overvloede overweegt het hof dat het horen van deze getuige omtrent de positie van [persoon X] bij de tenlastegelegde feiten niet noodzakelijk is nu geenszins aannemelijk is dat zij daaromtrent zou kunnen verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd in voege als navermeld. Anders dan de advocaat-generaal is het hof evenwel van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte dit misdrijf tesamen en in vereniging met een ander heeft begaan. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De advocaat-generaal heeft een aantal feiten dan wel omstandigheden aangedragen waaruit naar haar oordeel niet alleen dient te worden afgeleid dat [verdachte] het slachtoffer om het leven heeft gebracht met voorbedachten rade, maar ook dat bij de voorbereiding en tenuitvoerlegging van dat misdrijf een zodanig nauwe en volledige samenwerking tussen hem en [medeverdachte 1] heeft bestaan dat sprake is van medeplegen.
In dit verband is door de advocaat-generaal onder meer gewezen op de omstandigheid dat het slachtoffer door de verdachte is doodgeschoten in een busje dat in die periode door het bedrijf waar [medeverdachte 1] als chauffeur werkzaam was aan deze ter beschikking was gesteld. Tevens is gewezen op de verklaring van de verdachte waarin hij aangeeft dat [medeverdachte 1] de door het misdrijf beschadigde bank in het busje nadien heeft laten vervangen, alsmede op de verklaring van de persoon die deze reparatie heeft verricht, voor zover inhoudende dat hij [medeverdachte 1] voor 40% herkent als degene die met dat doel met het busje bij hem is geweest.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een en ander - ook in samenhang met de overige inhoud van het dossier - onvoldoende is om de gevolgtrekking te dragen dat [medeverdachte 1] het busje ter beschikking heeft gesteld aan de verdachte ter facilitering van een door deze feitelijk uit te voeren moord.
Voorts is door de advocaat-generaal gewezen op overleg dat binnen de familie plaats zou hebben gevonden en waarin zou zijn gesproken over het feit dat [persoon Y] een buitenechtelijke relatie had met het latere slachtoffer.
Het hof overweegt dat uit het dossier kan worden opgemaakt dat er binnen de familie vergaderingen zijn gehouden, hoogstwaarschijnlijk (ook) over de situatie rond [persoon Y], doch dat niet aannemelijk is geworden dat bij die gesprekken (mede) door de verdachte is besproken het latere slachtoffer om het leven te (doen) brengen.
Tenslotte heeft de advocaat-generaal gewezen op de verklaring van verdachte dat hij onder druk werd gezet door een ander, op de telefonische contacten die de verdachte met [medeverdachte 1] heeft onderhouden kort voor én na het doden van het slachtoffer, alsmede op de kennelijk leugenachtige verklaringen die [medeverdachte 1] heeft afgelegd.
Het hof overweegt dat uit een en ander, ook in onderlinge samenhang bezien, nog niet volgt dat de verdachte onder druk werd gezet door [medeverdachte 1].
Hoewel [medeverdachte 1] aantoonbaar leugenachtige verklaringen heeft afgelegd - waaronder zijn ontkenning dat de verdachte hem kort voor én na het doden van het slachtoffer heeft gebeld - zijn er naar het oordeel van het hof onvoldoende wettige bewijsmiddelen voorhanden die kunnen leiden tot het oordeel dat [medeverdachte 1] als medepleger betrokken is geweest bij de moord als onder 1 tenlastegelegd. De verklaringen van getuigen brengen hem daarmee niet in direct verband.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat [medeverdachte 1] ook ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde niet als medepleger kan worden aangemerkt. Het dossier, waaronder met name de verklaringen omtrent de betrokkenheid van [medeverdachte 1] bij de herstelwerkzaamheden van het busje, en de printgegevens van het telefoonverkeer zoals dat vlak voor én na het doden van het slachtoffer tussen [medeverdachte 1] en de verdachte heeft plaatsgevonden, biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen beoordelen of en zo ja welk aandeel [medeverdachte 1] ten aanzien van dit feit heeft gehad.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Het hof heeft niet kunnen uitsluiten dat er naast de problemen rond de buitenechtelijke relatie van [persoon Y] nog andere zaken hebben gespeeld tussen de verdachte en het slachtoffer die tot de moord hebben geleid. Het dossier, bijvoorbeeld de getuige-verklaring van [getuige 1], biedt hiervoor enige aanknopingspunten. De (exacte) beweegredenen van de verdachte om het slachtoffer te doden zijn derhalve niet komen vast te staan. Ook de blijkens het dossier binnen de familie van de verdachte gehouden vergaderingen geven op dit punt geen uitsluitsel, nu niet aannemelijk is geworden dat bij die gesprekken (mede) is besproken het latere slachtoffer om het leven te (doen) brengen.
Het hof acht niettemin wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht, gelet op de navolgende - uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende - feiten en omstandigheden.
De verdachte had een afspraak gemaakt met het slachtoffer voor vrijdagavond 20 december 2002, maar hij heeft die afspraak verzet naar zaterdagavond 21 december 2002. De verdachte heeft met het slachtoffer afgesproken hem te ontmoeten op een afgelegen parkeerplaats, op een tijdstip waarop het donker was. Trefpunt vormde daarbij het voertuig dat de verdachte op dat moment in gebruik had. De verdachte is naar die ontmoeting toegegaan voorzien van een (door)geladen vuurwapen. Op die parkeerplaats is het slachtoffer bij de verdachte in de bus van verdachte gestapt en er heeft kort tussen beiden een gesprek plaatsgevonden waarin - zoals de verdachte op 11 februari 2003 tegenover de politie heeft verklaard - voor hem werd bevestigd dat alles wat over het slachtoffer werd gezegd waar was. Omdat dit de verdachte naar eigen zeggen teveel werd heeft hij toen het wapen - dat hij tussen zijn broeksband bij zich had - getrokken en twee of drie keer op het slachtoffer geschoten. Ten gevolge van één van die schoten is het slachtoffer overleden.
Deze gang van zaken brengt het hof tot het oordeel dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van een lijk wegvoeren en verbergen met het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft - subsidiair - een beroep gedaan op psychische overmacht ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, op de grond dat de verdachte dit feit zou hebben gepleegd in opdracht en onder bedreiging van [persoon X].
De door de verdachte opgeworpen gang van zaken is volgens het hof geenszins aannemelijk geworden. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft [slachtoffer] vermoord. Daarmee heeft hij op grove wijze het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, van het slachtoffer geschonden en onnoemelijk leed voor de nabestaanden veroorzaakt. Vervolgens heeft hij, samen met zijn vriend [medeverdachte 2], het lichaam weggevoerd en verborgen. Dergelijke grove (gewelds)delicten dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Zulke feiten rechtvaardigen een gevangenisstraf van lange duur.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het tijdsverloop van de behandeling in hoger beroep. Tussen het instellen van het hoger beroep en de einduitspraak in hoger beroep is een periode van drie jaren en negen maanden verstreken. Naar het oordeel van het hof is het tijdsverloop sedert het instellen van het hoger beroep zodanig, dat niet meer gezegd kan worden dat de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof overweegt daarbij wel dat de vertraging in de afdoening van de zaak ten dele het gevolg is van de getuigenverhoren die op verzoek van de verdediging hebben plaatsgevonden, doch anderzijds slaat het hof acht op het feit dat de verdachte al die jaren in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
Het hof heeft in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met het feit dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit nog amper 20 jaar oud was. Ook heeft het hof laten meewegen dat de verdachte niet eerder tot een vrijheidsstraf werd veroordeeld.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn als bovenbedoeld verdisconteren in de strafmaat in die zin dat de overwogen onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren gematigd wordt tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 151 en 289 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) jaren en 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. Göbbels, mr. Flint-Van Noort en mr. Kaptein, in bijzijn van de griffier mr. De Boer.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 juli 2007.
[bijlage bewezenverklaring]
1. dat hij op 21 december 2002 in de gemeente ’s-Gravenhage opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen meermalen op die [slachtoffer] geschoten, tengevolge van werlke handeling die [slachtoffer] is overleden.
2. dat hij omstreeks 21 22 december 2002 in Nederland tesamen en en vereniging met een ander een lijk, te weten het lijk van een man genaamd [slachtoffer] heeft weggevoerd en verborgen met het oogmerk om het feit, te weten het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen.