a) P&G heeft op 5 april 2004, onder nummer 1053011, de hieronder weergegeven afbeelding (in grijstinten) gedeponeerd als vormmerk, voor de navolgende waren:
Kl 3 Zepen voor persoonlijk gebruik, etherische oliën, tandreinigingsmiddelen, vooraf geïmpregneerde doekjes met persoonlijke cosmetische verzorgingsmiddelen en/of andere cosmetische producten.
Kl 5 Farmaceutische, diergeneeskundige en hygiënische producten; diëtische substanties voor medisch gebruik, voedingsmiddelen voor baby's; pleisters, verbandmiddelen; tandvulmiddelen en afdrukmateriaal voor tandartsen; ontsmettingsmiddelen; middelen ter verdelging van ongedierte; schimmeldodende en onkruidverdelgende middelen; vooraf met medicinale lotions geïmpregneerde doekjes.
Kl 16 Producten van papier, voor huishoudelijk en sanitair gebruik, te weten keuken- en badhanddoeken, keukenrollen, servetten, zakdoeken, gezichtsdoekjes voor zover niet begrepen in andere klassen, toiletpapier, doekjes van papier; luiers an papier en/of cellulose.
b) Het gedeponeerde teken is vervolgens op 9 april 2004 ingeschreven onder nummer 0747175, zulks gelet op het verzoek van P&G om het teken onverwijld in te schrijven (spoeddepot), dit op de voet van artikel 6, onder E, van de Eenvormige Beneluxwet op de merken (hierna: BMW), inmiddels vervangen door artikel 2.8 lid 2 van het Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE).
c) Het Bureau heeft bij brief van 12 mei 2004 laten weten de inschrijving van het depot voorlopig te weigeren. Als redenen heeft het Bureau opgegeven:
"Aangezien niet als merken kunnen worden beschouwd die tekens waarvan de vorm een wezenlijke waarde aan de waar geeft, of noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen, is het teken als vormmerk uitgesloten voor de in de klasse 3, 5 en 16 genoemde waren. Bovendien mist het teken ieder onderscheidend vermogen (artikel 1, alinea 2 juncto artikel 6bis, eerste lid onder a en b van de Eenvormige Beneluxwet op de merken, in bijlage).”
d) Bij brieven van 9 juni, en van 10 en 11 november 2004 (met bijlagen) heeft (de gemachtigde van) P&G tegen de voorlopige weigering aangevoerd dat de gedeponeerde vorm geen wezenlijke waarde aan de waar geeft, dat die vorm niet noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen en ook niet ieder onderscheidend vermogen mist. Bij brief van 12 november 2004 heeft P&G (subsidiair) nog aangevoerd dat de vorm door het daarvan gemaakte gebruik is ingeburgerd als merk.
e) Het Bureau heeft bij brieven van 22 juni 2004 en 4 februari 2005 (met bijlage) laten weten in de door P&G aangevoerde bezwaren geen aanleiding te zien zijn voorlopige weigering te herzien.
f) Vervolgens heeft het Bureau bij brief van 2 maart 2005 aan de gemachtigde van P&G mededeling gedaan van zijn beslissing tot weigering van de inschrijving van het depot.