ECLI:NL:GHSGR:2007:BB0901

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
534-H-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Kamminga
  • Van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in een alimentatiezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 juli 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage. De vader, verzoeker in hoger beroep, had op 20 april 2007 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank van 6 februari 2007, waarin de kinderalimentatie voor zijn twee minderjarige kinderen was vastgesteld op € 570,- per maand per kind, met ingang van 21 december 2005. De vader verzocht het hof om de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking te schorsen, omdat hij vreesde dat hij een bedrag van ruim € 10.000,- aan de moeder zou moeten betalen, terwijl hij in hoger beroep mogelijk niet meer verplicht zou zijn dit bedrag te voldoen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juni 2007 is de zaak enkel behandeld voor het verzoek tot schorsing. De moeder had geen verweerschrift ingediend en de vader was bijgestaan door zijn procureur. Het hof heeft vastgesteld dat de vader reeds een aanzienlijk bedrag aan alimentatie had voldaan en dat er geen sprake was van misbruik van executiebevoegdheid. Het hof oordeelde dat de vrees van de vader voor onverschuldigde betaling niet voldoende was om de uitvoerbaarverklaring te schorsen. Bovendien was er geen noodtoestand die de schorsing rechtvaardigde, aangezien de moeder in staat was om eventueel teveel ontvangen alimentatie terug te betalen indien de rechtbank in de hoofdzaak zou oordelen dat de alimentatie te hoog was vastgesteld.

Het hof heeft daarom het verzoek van de vader tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad afgewezen en bepaald dat de behandeling van de hoofdzaak op een nader te bepalen datum zal worden voortgezet. Deze beschikking is gegeven door de rechters Husson, Kamminga en Van Wijk, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 juli 2007
Rekestnummer. : 534-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-7292
[De vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. B.C.V.J. van Leur,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 20 april 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 6 februari 2007.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 25 mei 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 20 juni 2007 is de zaak mondeling behandeld, doch uitsluitend voor wat betreft het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking. De hoofdzaak zal, zoals op voorhand aan partijen is medegedeeld, op een nader vast te stellen datum worden behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en de moeder. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureur van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota, met als bijlage een overzicht van de door de vader te betalen en reeds betaalde bedragen kinderalimentatie.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 25 juli 2006.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE UITVOERBAAR BIJ VOORRAADVERKLARING VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING
1. In geschil is thans de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking, waarbij – met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 21 juni 1995 – de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de [in] 1991 geboren minderjarige [sub 1] en de [in] 1994 geboren minderjarige [sub 2], met ingang van 21 december 2005 is bepaald op € 570,- per maand per kind.
2. De vader verzoekt in hoger beroep onder meer te bepalen dat de bestreden beschikking voor de duur van de appelprocedure niet uitvoerbaar bij voorraad is. Als belang stelt de vader dat hij met terugwerkende kracht een bedrag van ruim € 10.000,- aan de moeder dient te voldoen terwijl hij dat bedrag wellicht in hoger beroep (gedeeltelijk) niet meer verschuldigd zal zijn. De vader voldoet de opgelegde alimentatie per maart 2007 en namens de moeder is onmiddellijk bij hem loonbeslag gelegd met betrekking tot de achterstallige alimentatie over het jaar 2006 en de eerste twee maanden van 2007. De vader stelt dat het risico bestaat, indien uitbetaling aan de moeder eenmaal heeft plaatsgevonden, dat het geldbedrag door de moeder geconsumeerd wordt, met als gevolg dat terugbetaling aan de vader wegens onverschuldigde betaling onmogelijk wordt. Van de zijde van de vader is ter terechtzitting van het hof gesteld dat het niet de bedoeling van de vader is om de tot de zitting van het hof betaalde alimentatie eventueel door de moeder te laten terugbetalen indien het hof het thans voorliggende verzoek zou toewijzen.
3. Schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan slechts plaatsvinden indien tenuitvoerlegging van de betreffende uitspraak misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Daarvan kan sprake zijn indien de bestreden beschikking op een juridische of feitelijke misslag berust of er een noodtoestand ontstaat op grond van na de bestreden beschikking voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden. Niet gesteld, noch gebleken is dat de tenuitvoerlegging van de betreffende uitspraak misbruik van executiebevoegdheid oplevert in bedoelde zin. Het door de vader gestelde belang – de angst dat hij van het op grond van de beschikking te betalen bedrag niets meer terug ziet indien het hof met terugwerkende kracht een lagere kinderalimentatie dan de rechtbank zou vaststellen – rechtvaardigt, gelet op het vorenstaande, geen schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Bovendien is uit het bij de pleitnota overgelegde overzicht gebleken dat de vader per de datum van de mondelinge behandeling reeds ruim € 4.700,- heeft voldaan, hetgeen zich verzet tegen het aannemen van een noodtoestand. De moeder heeft weliswaar ter zitting erkend dat de achterstallige alimentatie door haar wordt gebruikt voor de aflossing op een lening bij haar moeder, doch het hof merkt op dat - indien achteraf in de hoofdzaak blijkt dat de rechtbank een te hoge bijdrage heeft vastgesteld - zij in beginsel gehouden is om de teveel verkregen alimentatie aan de vader terug te betalen.
4. Het vorenstaande brengt met zich dat het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, dient te worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
wijst af het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het hoger beroep zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga en van Wijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2007.