ECLI:NL:GHSGR:2007:BB0931

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
681-D-06 en 682-D-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.J. Dusamos
  • Pannekoek-Dubois
  • Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats en omgangsregeling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 mei 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats en omgangsregeling van een minderjarige. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht de bestreden beschikking van de rechtbank te Dordrecht te vernietigen, waarin onder andere was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zou zijn en dat de man kinderalimentatie moest betalen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft het beroep van de man gemotiveerd bestreden en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat er een deskundigenonderzoek geïndiceerd is, waarbij partijen zich hebben kunnen vinden in het onderzoek. De deskundige, mevrouw drs. ir. W. Boom-Pelle, is benoemd om onderzoek te verrichten en te bemiddelen tussen de ouders. Het hof heeft de ouders en hun advocaten opgeroepen voor een regiezitting op 25 juni 2007, waar de definitieve vragen voor het deskundigenonderzoek zullen worden geformuleerd. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 24 november 2007, ter fine van verdere besluitvorming na het deskundigenonderzoek. De beslissing is genomen door de rechters A.J. Dusamos, Pannekoek-Dubois en Labohm, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 30 mei 2007
Rekestnummer. : 681-D-06 en 682-D-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-7643
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur aanvankelijk mr. W. Taekema, thans mr. H.J.A. Knijff,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. C.J. Dreef.
Als informant is opgeroepen:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 15 mei 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Dordrecht van 15 februari 2006.
De vrouw heeft op 27 juni 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 17 mei 2006 en 23 mei 2006 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 11 januari 2007 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 27 april 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. E.C.M. van Waes, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. J.M. Walls. De raad is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Inmiddels is vast komen te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 5 juli 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij onder meer:
- is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige], geboren [in] 2003, hierna te noemen: [de minderjarige], bij de vrouw zal zijn;
- een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] is vastgesteld;
- is bepaald dat de man aan de vrouw een kinderalimentatie dient te betalen van € 351,- per maand;
- de voormalige echtelijke woning is toebedeeld aan de vrouw.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In hoger beroep zijn in geschil:
a. de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige];
b. de omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige];
c. de door de man te betalen kinderalimentatie;
d. de toebedeling van de voormalige echtelijke woning en
e. de verdeling van de inboedel.
2. De man verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, op-nieuw beschikkende,
ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige]:
primair te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem zal zijn;
subsidiair, indien het hof van oordeel mocht zijn dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw zal zijn, te bepalen dat partijen gelijkelijk de zorgtaken van (het hof leest: ten behoeve van) [de minderjarige] zullen verdelen, waarbij [de minderjarige] de ene week bij de vrouw zal zijn en de andere week bij de man zal verblijven;
meer subsidiair, indien het hof van oordeel mocht zijn dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw zal zijn, te bepalen dat dit voorwaardelijk zal zijn in die zin dat, indien de vrouw mocht emigreren voordat [de minderjarige] de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, de hoofdverblijf-plaats van [de minderjarige] met ingang van de dag dat de vrouw vertrekt uit Nederland, bij de man zal worden bepaald.
ten aanzien van de kinderalimentatie:
indien het hof van oordeel mocht zijn dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man zal zijn, of de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw zal zijn en de zorgtaken van [de minderjarige] zullen worden verdeeld, de door de man verschuldigde kinderalimentatie op nihil wordt gesteld, dan wel op een zodanig bedrag als het hof juist acht;
indien het hof van oordeel is dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man (het hof leest: de vrouw) zal zijn, de door de man verschuldigde alimentatie ten behoeve van [de minderjarige] vast te stellen op een bedrag van € 269,- per maand, dan wel op een zodanig bedrag als het hof juist acht.
ten aanzien van de omgangsregeling:
de bestreden beschikking te bekrachtigen, tenzij het hof van oordeel mocht zijn dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man zal zijn, of dat de hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal zijn en partijen de zorgtaken van (het hof leest: ten behoeve van) [de minderjarige] gelijkelijk verdelen;
ten aanzien van de inboedel:
de inboedel te verdelen zoals onder punt 41 van het beroepschrift is omschreven;
voor het overige:
de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3. De vrouw heeft het beroep van de man gemotiveerd bestreden. Zij verzoekt het hof het beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Het hof overweegt als volgt. Het hof is, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat een deskundigenonderzoek geïndiceerd is. Partijen hebben ter zitting van het hof medegedeeld zich te kunnen vinden in een deskundigenonderzoek.
Deskundigenonderzoek
5. Gelet op het specifieke karakter en de ernst van de problematiek acht het hof het noodzakelijk te worden voorgelicht door een deskundige. Door deze deskundige mogen mediationtechnieken worden ingezet.
6. Het hof zal als deskundige benoemen mevrouw drs. ir. W. Boom-Pelle, orthopedagoog, [adres], [woonplaats], bereikbaar op telefoonnummer [telefoonnummer], met de opdracht tussen de ouders onderzoek te verrichten en gelijktijdig te bemiddelen.
7. De ouders hebben toegezegd aan onderzoek en bemiddeling te willen meewerken en hebben zich ter zitting akkoord verklaard met de benoeming van de eerder genoemde deskundige. Nadat de voorzitter partijen heeft voorgehouden dat de kosten van het onderzoek voorlopig € 5.000,- inclusief BTW zullen bedragen, heeft de vrouw te kennen gegeven dat zij op basis van een toevoeging procedeert. Ieder der partijen zal de helft van het voorschot op de bemiddelingskosten van € 5.000,- inclusief omzetbelasting dienen te voldoen, met dien verstande dat, nu de vrouw op basis van een toevoeging procedeert, haar deel van het voorschot door de griffier zal worden betaald en voorlopig in debet zal worden gesteld.
8. De deskundige zal op grond van artikel 198 lid 2 Rv. haar onderzoek uitvoeren onder leiding van een raadsheer-commissaris. De opdracht aan de deskundige wordt verstrekt door het hof. Naar het oordeel van het hof ontstaat er geen contractuele relatie tussen de man en de vrouw enerzijds en de deskundige anderzijds; er is sprake van een opdracht sui genus.
Klachten deskundige
9. De deskundige dient haar werk naar behoren te verrichten conform de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels. Indien een partij een klacht tegen de deskundige wenst in te dienen, dient deze het hof daarvan in kennis te stellen, zodat het hof in staat is – na partijen en de deskundige te hebben gehoord – te beoordelen of die partij conform artikel 198 lid 3 Rv. aan het onderzoek zijn of haar medewerking heeft verleend.
Communicatie
10. Indien de advocaten of de deskundigen vragen hebben over de procedure kunnen zij zich wenden tot [medewerker sub 1] en bij haar afwezigheid tot [medewerker sub 2], medewerkers van het hof.
11. De deskundige kan zich betreffende haar opdracht rechtstreeks wenden tot de raadsheer-commissaris. Zodra de deskundige inhoudelijke zaken aan de orde stelt zal de raadsheer-commissaris partijen horen.
Hof onderzoek
12. Het onderzoek richt zich op het volgende. Partijen hebben diverse procedures tegen elkaar gevoerd en er lopen nog diverse procedures tussen hen. Eén van de grootste knelpunten tussen partijen is de verblijfplaats van [de minderjarige]. De man acht de vrouw zowel fysiek als psychisch niet in staat om voor [de minderjarige] te zorgen. De vrouw heeft zulks ontkend en acht zich wel degelijk in staat om voor [de minderjarige] te zorgen. Een ander groot knelpunt tussen partijen is de omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige]. De man wil graag kontakt met [de minderjarige], doch hij heeft [de minderjarige] sinds september 2006 niet meer gezien. De pogingen van de man om [de minderjarige] te mogen zien hebben uiteindelijk geleid tot een voorlopige hechtenis van de man, die is geschorst op voorwaarde dat de man geen kontakt met de vrouw en/of [de minderjarige] mag hebben. De man verdenkt de vrouw ervan dat zij alles in het werk stelt om hem van het kontakt met [de minderjarige] te weerhouden. De vrouw heeft geen problemen met een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] indien deze op een normale manier zou verlopen. De gedragingen van de man leiden er echter toe dat de vrouw thans niet open staat voor een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige]. De man heeft volgens de vrouw rare uitspraken jegens [de minderjarige] gedaan en meent dat er op een normale manier gecommuniceerd moet worden. Dat partijen niet met elkaar kunnen communiceren is onder meer gebleken uit het feit dat partijen het ten aanzien van de schoolkeuze voor [de minderjarige] niet eens konden worden. [De minderjarige] is volgens de man zonder overleg door de vrouw op een protestantse basisschool geplaatst, terwijl de man graag had gezien dat [de minderjarige], conform hun geloof, op een katholieke basisschool was geplaatst. De deskundige krijgt de opdracht bemiddelingsgesprekken met partijen te voeren, met het doel de communicatie tussen hen weer op gang te brengen, het vertrouwen in voldoende mate te herstellen en te onderzoeken of en zo ja in welke vorm het kontakt tussen de man en [de minderjarige] hersteld kan worden.
De onderzoeksvragen
13. Bij het door de deskundige uit te voeren onderzoek kunnen de volgende vragen als leidraad dienen:
a. Welk(e) type(n) ruziegedrag hebben de ouders ontwikkeld en wat zijn daarvan de gevolgen ?
b. Zijn de ouders in staat het eigen aandeel in het ontstaan en voortgaan van hun ruziegedrag te onderkennen ?
c. Gegeven de verstoorde relatie tussen de ex-partners/ouders van dit moment: zijn deze partijen binnen redelijke termijn in staat hun verhouding ten minste in zoverre te normaliseren dat een overlegsituatie tussen hen denkbaar is ?
d. Welke invloed van de eigen historische gezinsachtergrond is bij de man respectievelijk bij de vrouw in het heden waarneembaar in de relatie tot elkaar en in het eigen ouderschap ?
e. In hoeverre is de vrouw in staat om [de minderjarige] ruimte te bieden voor de beleving van en contact met de man ?
f. Zijn er vanuit de ouders mogelijkheden ontstaan om tot omgang van de man met [de minderjarige] te komen en zo ja, in welke vorm ? Indien er contra-indicaties inzake de omgang zijn, waarin zijn deze dan gelegen ?
g. Zijn er vanuit het onderzoek aspecten naar voren gekomen die meegenomen moeten worden bij de beslissing omtrent de verblijfplaats van [de minderjarige] en bij de afweging hoe een eventuele omgangsregeling met de niet-verzorgende ouder het beste vastgesteld kan worden?
h. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [de minderjarige] in perspectief bezien tot de verblijfplaats en een omgangsregeling ?
Regiezitting
14. Voor de nadere uitwerking van de opdracht aan de deskundige vindt op 25 juni 2007 te 10.30 uur een regiezitting plaats. Het hof gelast dat partijen, hun advocaten en de deskundige bij deze zitting aanwezig zijn. Op deze zitting worden de definitieve vragen voor het deskundigenonderzoek geformuleerd. Tevens dient naar het oordeel van het hof besproken te worden in hoeverre de door de rechter-commissaris gestelde voorwaarde een mogelijk beletsel vormt voor het houden van een deskundigenonderzoek.
Deskundigenbericht
15. Het deskundigenbericht dient binnen vier maanden na de regiezitting met redenen omkleed toegestuurd te worden aan de griffier van het hof.
Identificatiebewijs
16. Ten behoeve van het dossier van de deskundige dienen partijen ter zitting aan de deskundige een kopie van hun paspoort of ander rechtsgeldig identificatiebewijs te verstrekken.
Raadsheer-commissaris
17. Het hof zal tot raadsheer-commissaris benoemen A.J. Dusamos, lid van dit hof.
18. Het hof wenst de uitkomsten van het onderzoek af te wachten alvorens verder te beslissen.
19. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
heropent het onderzoek;
benoemt tot deskundige mevrouw drs. ir. W. Boom-Pelle, voornoemd;
bepaalt dat de deskundige haar werkzaamheden niet behoeft aan te vangen voordat de man de helft van het bedrag van € 5.000,- inclusief BTW heeft gestort op bankrekeningnummer 19.23.25.795 ten name van MvJ Arrondissement Den Haag, Rabobank te Utrecht (onder vermelding van 681-D-06/682-D-06 en de naam van wie de betaling afkomstig is) als voorschot op de nader te bepalen kosten van het deskundigenonderzoek en dat de deskundige vervolgens, na bericht van het hof, haar werkzaamheden zal aanvangen;
bepaalt dat de andere helft van het voorschot, zijnde € 2.500,- inclusief BTW, voorlopig in debet zal worden gesteld;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden:mr. A.J. Dusamos;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat de ouders binnen een week na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt een regiezitting op maandag 25 juni 2007 te 10.30 uur en gelast partijen, hun advocaten en de deskundige aanwezig te zijn;
bepaalt dat de deskundige haar deskundigenbericht met redenen omkleed binnen vier maanden na de regiezitting toezendt aan de griffier van dit hof, onder vermelding van rekestnummers 681-D-06 en 682-D-06;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat de ouders door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
houdt de behandeling aan tot zaterdag 24 november 2007 pro forma, ter fine als hiervoor vermeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Pannekoek-Dubois en Labohm, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2007.