ECLI:NL:GHSGR:2007:BB2213

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1579-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Stille
  • J. Dusamos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep in alimentatiezaak

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage. De man heeft op 8 november 2006 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van 12 april 2005, maar de moeder stelt dat dit beroep te laat is ingediend. De man voert aan dat hij pas op 18 augustus 2006 op de hoogte is geraakt van de inhoud van de beschikking, via een brief van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). Hij stelt dat de beroepstermijn pas op dat moment is gaan lopen. De moeder daarentegen betoogt dat de man al eerder op de hoogte was van zijn alimentatieverplichting en dat de beroepstermijn op 12 april 2005 is begonnen, waardoor het hoger beroep te laat is ingediend.

Het hof overweegt dat volgens artikel 806 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hoger beroep moet worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak. De man heeft niet aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de beschikking, aangezien hij op het adres waar de stukken naartoe zijn gestuurd, stond ingeschreven. Het hof concludeert dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij niet binnen de wettelijke termijn heeft gehandeld. De beslissing van het hof is op 15 augustus 2007 uitgesproken, waarbij de man niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 augustus 2007
Rekestnummer : 1579-H-06
Rekestnr. rechtbank : 05-717
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. L. van Dijk,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. I. Aardoom-Fuchs.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 8 november 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 april 2005, welke beschikking – aan hem – niet in persoon is betekend op 25 april 2005.
De moeder heeft op 19 december 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 17 november 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 20 juni 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 22 juni 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de man, mr. R. van Veen, en de moeder, bijgestaan door haar procureur. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureur van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. De man is op 8 november 2006 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 12 april 2005. Hij stelt dat hij tijdig in hoger beroep is gekomen. Hij voert daartoe aan dat hij eerst door een brief van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: LBIO), waarin een loonbeslag wordt aangezegd, op 18 augustus 2006 via zijn werkgever op de hoogte is gekomen van de inhoud van de bestreden beschikking, en dat de beroepstermijn eerst met ingang van de dag, volgend op 18 augustus 2006, is gaan lopen.
2. De moeder stelt dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep. Zij voert daartoe aan dat de man al ruim voor de gestelde datum van 18 augustus 2006 op de hoogte was van zijn alimentatieverplichting, nu het LBIO, welke is ingeschakeld door de moeder in de zomer van 2005, alvorens de werkgever van de alimentatieplichtige te benaderen eerst enkele malen de man zelf heeft benaderd. De moeder stelt dat de beroepstermijn een aanvang heeft genomen op 12 april 2005, zijnde de dag waarop de bestreden beschikking is gewezen; dat de beroepstermijn eindigde op 12 juli 2005 en dat het beroepschrift eerst op 8 november 2006, en derhalve te laat, is ingediend.
3. Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 806 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan hoger beroep worden ingesteld door verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt binnen drie maanden na de dag van de uitspraak. Het gaat daarbij om een procespartij als bedoeld in artikel 805 Rv, te weten degene aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden. Dat in eerste aanleg aan de man zodanig afschrift is gezonden van het verzoekschrift blijkt uit de beschikking waarvan beroep. Voorts rust op de griffier de plicht – voor zover hier van belang – onverwijld een afschrift van de beschikking te verzenden aan de niet verschenen belanghebbende aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden.
De man heeft niet gesteld, noch is gebleken dat verzending van het afschrift van de bestreden beschikking aan hem niet heeft plaatsgevonden. Hij heeft volstaan met aan te voeren dat hem laatstgenoemd afschrift niet heeft bereikt. Daarbij is van belang dat de vrouw in haar inleidend verzoekschrift als het adres van de man heeft genoemd [adres] te [woonplaats]. De man heeft in hoger beroep niet bestreden dat hij ten tijde van het toezenden van het afschrift van het inleidend verzoekschrift en van het afschrift van de bestreden beschikking op dat adres stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Integendeel, hij heeft zulks bevestigd in zijn appelschrift en daaraan toegevoegd dat hij op dat adres niet feitelijk verbleef en dat dit adres slechts zijn postadres was. Bij de mondelinge behandeling heeft de man deze stelling herhaald. Deze stelling van de man – die door de vrouw niet bestreden is – leidt tot de gevolgtrekking dat het afschrift van het inleidend verzoekschrift op juiste wijze aan de man is toegezonden. Hieraan doet niet af dat degene met wie hij had afgesproken de op zijn postadres te zijnen name binnenkomende stukken aan hem ter hand te stellen, die afspraak niet is nagekomen. Nu de man voorts niet heeft gesteld dat zijn werkelijke verblijfplaats bij de vrouw, respectievelijk de griffier bekend was, althans bekend had moeten zijn, kan hij zich onder deze omstandigheden evenmin op het niet ontvangen van het afschrift van de beschikking beroepen.
4. Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de gevolgtrekking dat het hoger beroep door de man niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden van artikel 806 lid 1 sub a Rv is ingesteld, zodat hij daarin niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Stille en Dusamos, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2007.