ECLI:NL:GHSGR:2007:BB2358

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/00010
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Husson
  • J. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de tenuitvoerlegging van een vonnis betreffende de verkoop van de voormalige echtelijke woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Rotterdam. De vrouw, appellante, heeft op 24 november 2006 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 16 november 2006, waarin de man, geïntimeerde, was veroordeeld tot het geven van opdracht tot de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De vrouw heeft haar hoger beroep in verschillende stappen ingetrokken en opnieuw ingesteld, waarbij zij grieven heeft aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep. De man heeft het hoger beroep bestreden en verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft het verweer van de man inzake de niet-ontvankelijkheid van de vrouw behandeld. Het hof oordeelt dat de vrouw in haar memorie van grieven voldoende duidelijk heeft gemaakt op welke gronden zij vernietiging van het bestreden vonnis vordert. Het geschil betreft de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis waarin de man was veroordeeld om de woning te verkopen. De vrouw heeft grieven ingediend tegen de overwegingen van het bestreden vonnis, maar het hof oordeelt dat deze grieven niet slagen. De eerste grief faalt omdat het hof eerder een vonnis heeft bekrachtigd waarin de man onverschuldigd een bedrag aan de vrouw heeft voldaan. De tweede grief, die betrekking heeft op de terugbetaling van dit bedrag, faalt eveneens omdat de vrouw geen nadere onderbouwing heeft gegeven.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de kosten gecompenseerd, aangezien het geschil voortvloeit uit de verbreking van de relatie tussen partijen. De beslissing van het hof is op 29 augustus 2007 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak : 29 augustus 2007
Rolnummer : C07/00010
Zaak-/rolnr. rb. : 271939/KG ZA 06-918
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
A r r e s t
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur mr. V.K.S. Budhu Lall,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur mr. E. Grabandt.
HET GEDING
1. Appellante, hierna te noemen de vrouw, is bij exploot van 24 november 2006 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Rotterdam van 16 november 2006, gewezen onder rolnummer KG ZA 06-918, met dagvaarding van geïntimeerde, hierna te noemen de man, voor dit hof. Vervolgens heeft de vrouw bij exploot van 12 december 2006 eerder genoemd exploot ingetrokken en buiten effect gesteld. Meer vervolgens heeft de vrouw bij exploot van 21 december 2006 het exploot van 12 december 2006 ingetrokken en buiten effect gesteld, onder rectificatie en uitdrukkelijke handhaving van het exploot van 24 november 2006.
2. De vrouw heeft vervolgens gediend van een memorie van grieven en daarin twee grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de man alsnog in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze aan hem zal ontzeggen, met diens veroordeling in de kosten in beide instanties.
3. De man heeft daarop het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het hof, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar vordering niet ontvankelijk zal verklaren, althans deze aan haar zal ontzeggen, met veroordeling van de vrouw in de kosten in beide instanties.
4. Partijen hebben vervolgens hun procesdossiers aan het hof over¬ge¬legd en arrest gevraagd. In beide dossiers ontbreekt het exploot van 24 november 2006 en in het dossier van de man ontbreekt het exploot van 21 december 2006.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
Feiten
1. Tegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld in het vonnis waarvan beroep is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
Ontvankelijkheid
2. Het hof zal eerst het niet-ontvankelijkheidsverweer van de man behandelen. Hij voert in dat verband aan – kort gezegd – dat de vrouw in haar appel niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat zij haar grieven in dit geding niet behoorlijk naar voren heeft gebracht. Zij heeft nagelaten de in de memorie van grieven opgenomen grieven te onderbouwen met gronden. Daardoor is het voor de man allerminst duidelijk, althans onbegrijpelijk wat zij ter motivering van haar hoger beroep heeft aangevoerd. Aldus is het voor de man onmogelijk te bepalen waartegen hij zich dient te verweren.
3. Met betrekking tot de door de man aangevoerde gronden van niet-ontvankelijkheid is het hof van oordeel dat deze falen. Het grievenstelsel houdt in diegene dat die in hoger beroep komt van een vonnis aan de wederpartij en de appelrechter duidelijk moet maken op welke gronden deze vernietiging van de bestreden beslissing vordert.
4. De vrouw heeft in haar memorie van grieven een tweetal grieven opgenomen en daar één, beide grieven omvattende toelichting aan toegevoegd. Uit die toelichting blijkt naar het oordeel van het hof in voldoende mate op welke gronden zij vernietiging van het bestreden vonnis vordert. Mitsdien is daarmee voldaan aan het hiervoor onder 3 genoemd vereiste van duidelijkheid, zodat de vrouw in haar appel kan worden ontvangen.
Het geschil
5. Het geschil tussen partijen betreft de tenuitvoerlegging door de vrouw van het vonnis van 15 maart 2005 waarin de man is veroordeeld om binnen 72 uren na betekening van dat vonnis opdracht te geven aan [x] Makelaars te [woonplaats] tot onderhandse verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning te [woonplaats], zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag indien hij in gebreke zou blijven.
6. Met de eerste grief richt de vrouw zich tegen de overweging 4.2 van het bestreden vonnis, welke er – kort gezegd – op neer komt dat uit het vonnis van 7 september 2006 volgt dat de man aan de vrouw onverschuldigd een bedrag van € 11.250,-- heeft voldaan en op de vrouw derhalve de verplichting rust dit bedrag aan de man terug te betalen.
7. Bij de beoordeling van de eerste grief is van belang dat dit hof bij zijn arrest van heden in de zaak tussen partijen onder rolnummer C06/01260 het vonnis van de rechtbank van 7 september 2006 heeft bekrachtigd, zodat daarmee de daarin uitgesproken opheffing van de verplichting van de man tot betaling van een dwangsom opgeheven blijft. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat de man aan de vrouw een bedrag van € 11.250,-- onverschuldigd heeft voldaan, zodat op de vrouw de verplichting rust dit bedrag aan de man terug te betalen. De grief faalt mitsdien.
8. De tweede grief ziet op de terugbetaling door de man aan de vrouw van het bedrag van € 11.250,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 04 oktober 2006 tot en met de dag van algehele voldoening.
9. Aangezien de vrouw een nadere onderbouwing van die grief achterwege laat en ook overigens geen gronden blijken waarom – mede met inachtneming van het overwogene met betrekking tot de eerste grief – niet tot terugbetaling van de betaalde dwangsommen, te vermeerderen met de wettelijke rente zou behoren te worden overgegaan, deelt deze grief het lot van de vorige.
Conclusie
10. Omdat geen der grieven terecht is voorgedragen zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. Het hof zal voorts de kosten compenseren, aangezien partijen met elkaar een relatie hebben gehad en het geschil uit de verbreking daarvan voortvloeit.
11. Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP
Het hof:
1) bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
2) compenseert de kosten van dit geding in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stille, Husson en Van Leuven, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 29 augustus 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.