ECLI:NL:GHSGR:2007:BB3141

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1616-R-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. van den Broek
  • Dusamos
  • Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en niet-wijzigingsbeding in echtscheidingsconvenant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoek tot nihilstelling van de alimentatie ten behoeve van de vrouw werd afgewezen. De man, wonende te Capelle aan den IJssel, heeft op 15 november 2006 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 30 augustus 2006. De vrouw, wonende te Alicante, Spanje, heeft geen verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juni 2007 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man stelt dat zijn inkomsten sinds het sluiten van het convenant in maart 2004 drastisch zijn gedaald door een afname van werkzaamheden, wat hij toeschrijft aan de opkomst van goedkope arbeidskrachten uit Oost-Europa. Hij verzoekt het hof om het niet-wijzigingsbeding te doorbreken, omdat er sprake zou zijn van een ingrijpende wijziging van omstandigheden.

Het hof overweegt dat de man zijn verzoek niet voldoende heeft onderbouwd. De stelling dat zijn inkomen drastisch is gedaald, wordt niet als een ingrijpende wijziging van omstandigheden beschouwd die rechtvaardigt dat hij niet langer aan het niet-wijzigingsbeding gehouden kan worden. Het hof wijst erop dat schommelingen in de bedrijfswinst inherent zijn aan het ondernemerschap en dat de man niet heeft aangetoond dat de rechtbank haar oordeel op onjuiste gronden heeft gebaseerd. De vrouw heeft uitvoerig verklaard over de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant en de samenhang met de alimentatieregeling, en de man heeft deze stellingen niet gemotiveerd weersproken.

Uiteindelijk besluit het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het in hoger beroep meer of anders verzochte af te wijzen. De uitspraak is gedaan door de rechters Tanja-van den Broek, Dusamos en Ydema, en is openbaar uitgesproken op 22 augustus 2007.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 augustus 2007
Rekestnummer. : 1616-R-06
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-985
[appellant],
wonende te Capelle aan den IJssel,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E.M. van Hilten-Kostense,
tegen
[verweerster],
wonende te Alicantek, Spanje,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 15 november 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 30 augustus 2006.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 18 december 2006 en 15 januari 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 29 juni 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. V.Th.E. Kuijpers, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. J.A.M.J. Janssen. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam. Bij die beschikking is het verzoek van de man tot nihilstelling van de alimentatie ten behoeve van de vrouw afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt het beroep gegrond te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het door de man in eerste aanleg gedane verzoek, te weten dat enerzijds het convenant, voor zover dit ziet op het levensonderhoud voor de vrouw, is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven en anderzijds dat er sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding van niet wijziging mag worden gehouden, zoals partijen dit bij convenant zijn overeengekomen, toe te wijzen.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
4. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn stelling dat er sprake is van een zeer ingrijpende wijziging van omstandigheden, nu zijn inkomsten direct na het sluiten van het convenant dan wel in ieder geval vanaf maart 2004 drastisch zijn gedaald door een afname van de werkzaamheden die hij verricht met zijn bedrijf. De afname van de werkzaamheden is volgens de man niet aan hem te wijten, maar is een gevolg van de opkomst van goedkope arbeidskrachten uit Oost-Europa. De man is van mening dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding van niet-wijziging gehouden mag worden. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
5. Het hof overweegt als volgt. De man heeft aan zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie ten grondslag gelegd dat hij als gevolg van een zeer ingrijpende wijziging van omstandigheden niet meer in staat is de destijds tussen partijen overeengekomen partneralimentatie te voldoen. In zijn petitum stelt de man dat het convenant, voor zover dit ziet op het levensonderhoud voor de vrouw, is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. In zijn appelschrift heeft hij die stelling niet onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij zal gaan. Het hof zal hierna beoordelen of er, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:159 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding gehouden mag worden.
6. Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat het inkomen van de man uit zijn bedrijf, zoals hij stelt, drastisch is gedaald, geen wijziging van omstandigheden van zo ingrijpende aard is dat van hem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer verlangd kan worden dat hij aan het in artikel 3 van het echtscheidingsconvenant opgenomen niet-wijzigingsbeding gehouden mag worden. Daartoe overweegt het hof dat de wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man niet leidt tot een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan. De vrouw heeft uitvoerig verklaard hoe het echtscheidingconvenant tussen partijen tot stand is gekomen. Zij heeft daarbij ook gesproken over de samenhang tussen de alimentatieregeling en onder meer de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De man heeft de stellingen van de vrouw dienaangaande niet gemotiveerd weersproken. Hij heeft slechts gesteld dat de vrouw haar stellingen niet heeft aangetoond. Het hof stelt vast dat partijen bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant zijn bijgestaan door een advocaat-scheidingsbemiddelaar. Het hof acht het aannemelijk dat partijen tijdens de onderhandelingen in het kader van het echtscheidingsconvenant hebben gesproken over de eventuele schommelingen in de bedrijfswinst van de man. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat schommelingen in de bedrijfswinst inherent zijn aan het drijven van een onderneming. De grief van de man faalt derhalve. Het hof merkt, naar aanleiding van hetgeen de man daarover heeft gesteld, nog op dat niet gebleken is dat de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd op de omstandigheid dat de man, mogelijk, over zwarte inkomsten beschikt.
7. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
8. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Tanja-van den Broek, Dusamos en Ydema, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 augustus 2007.