ECLI:NL:GHSGR:2007:BB3148

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1546-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • Van den Wildenberg
  • Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontslag mentor en benoeming onafhankelijke derde in plaats van dochter tot mentor

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 augustus 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot ontslag van de mentor van een betrokkene. De vader van de betrokkene, die in hoger beroep was gekomen van een beschikking van de kantonrechter, verzocht om ontslag van de huidige mentor, zijn dochter, en om benoeming van een onafhankelijke derde als nieuwe mentor. De kantonrechter had eerder het verzoek van de vader afgewezen. De vader was op 2 november 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter te Delft, die op 14 september 2006 was gegeven. De mentor had op 12 juni 2007 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 augustus 2007 waren de vader en de betrokkene niet verschenen, maar hun advocaten waren wel aanwezig. De vader heeft zijn verzoek verminderd, waarbij hij niet langer vroeg om benoeming van zichzelf of een derde als mentor, maar om een onafhankelijke derde.

Het hof heeft vastgesteld dat de huidige mentor, de zus van de betrokkene, alleen kan worden ontslagen op verzoek van de betrokkene, het openbaar ministerie of ambtshalve. Aangezien het verzoek van de vader niet voldeed aan deze voorwaarden, heeft het hof geoordeeld dat hij niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de vader van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn inleidend verzoek. Deze beslissing is genomen in het kader van het civiel recht, specifiek binnen het personen- en familierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 augustus 2007
Rekestnummer : 1546-H-06
Rekestnr. rechtbank : 06-82313
[appellant],
wonende te Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader van de betrokkene,
procureur mr. E.J.W.F. Deen.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1],
wonende te Nootdorp,
hierna te noemen: de betrokkene,
[belanghebbende 2],
wonende te Steenbergen,
hierna te noemen: de mentor,
procureur mr. G.C. Blom.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader van de betrokkene is op 2 november 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank te ‘s-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, van 14 september 2006.
De mentor heeft op 12 juni 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader van de betrokkene zijn bij het hof op 3 november 2006 en 21 november 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 1 augustus 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de vader van de betrokkene, mr. C.A. Busquet en de mentor, bijgestaan door haar advocaat, mr. drs. E.R. Knoester. De vader van de betrokkene en de betrokkene zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De vader van de betrokkene heeft ter terechtzitting zijn beroep verminderd in die zin, dat hij het hof niet verzoekt om hem of een derde in plaats van zijn dochter tot mentor te benoemen, maar het hof verzoekt om een onafhankelijke derde met het mentorschap te belasten.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de kantonrechter te Delft in de rechtbank te ‘s-Gravenhage en de beschikking van 27 juni 2006 van de kantonrechter te Bergen Op Zoom in de rechtbank te Breda. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader van de betrokkene tot ontslag van de mentor onder benoeming van de vader van de betrokkene tot mentor, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het mentorschap over de betrokkene, waarmee thans de zus van de betrokkene is belast.
2. De vader van de betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn verzoek tot benoeming van een onafhankelijke derde in plaats van zijn dochter tot mentor over de betrokkene, in te willigen.
3. De mentor bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de vader van de betrokkene in zijn hoger beroep niet te ontvangen, althans zijn verzoeken en/of vorderingen af te wijzen, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen, alles uitvoerbaar bij voorraad.
4. Het hof overweegt ter zake van het verzoek van de vader als volgt. Alvorens een nieuwe mentor te kunnen benoemen, dient de huidige mentor, zijnde de zus van de betrokkene, uit het mentorschap te worden ontslagen. Op grond van het bepaalde in artikel 1:461 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek kan een mentor slechts worden ontslagen op verzoek van de betrokkene, het openbaar ministerie of ambtshalve. Nu het verzoek tot ontslag van de mentor door de vader van de betrokkene is ingediend, is het verzoek van de vader van de betrokkene op grond van voormelde wetsbepaling niet-ontvankelijk. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien er sprake is van een ambtshalve toetsing door de kantonrechter. Nu uit de overgelegde processtukken niet is gebleken dat er sprake is van een ambtshalve toetsing en de vader van de betrokkene zulks evenmin heeft gesteld, is in het onderhavige geval naar het oordeel van het hof geen sprake van een ambtshalve toetsing. Derhalve dient de vader van de betrokkene in zijn inleidend verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
verklaart de vader van de betrokkene niet-ontvankelijk in zijn inleidend verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Van den Wildenberg en Husson, bijgestaan door mr. Schaaij als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 augustus 2007.