ECLI:NL:GHSGR:2007:BB3714

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1636-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Van den Wildenberg
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om noodzakelijke gegevens voor geboorteakte vast te stellen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van een moeder en haar drie kinderen tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had op 21 augustus 2006 het verzoek van de moeder en de kinderen afgewezen om de noodzakelijke gegevens vast te stellen voor het opmaken van de geboorteakten van de kinderen. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun procureur mr. L.M. Bruins, stelden dat zij door het ontbreken van deze gegevens problemen ondervonden in de Gemeentelijke Basisadministratie, met name met betrekking tot de datum waarop zij meerderjarig zouden worden.

De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage, vertegenwoordigd door de heer P.C. de Ruiter, en het openbaar ministerie, dat concludeerde dat de grieven van verzoekers ongegrond waren, waren de tegenpartijen in deze procedure. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 augustus 2007 waren de meerderjarige kinderen aanwezig, maar de moeder was zonder beëdigde tolk verschenen, waardoor zij niet als procespartij kon deelnemen.

Het hof heeft de feiten en het procesverloop in eerste aanleg in overweging genomen en geconcludeerd dat de verzoekers onvoldoende bewijs hebben geleverd om hun stellingen te onderbouwen. De overgelegde documenten, waaronder geboorteakten uit Somalië, konden niet worden geverifieerd en vertoonden discrepanties. Het hof oordeelde dat de ambtenaar terecht had gesteld dat de documenten niet konden dienen als bewijs voor de noodzakelijke gegevens voor de geboorteakten. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het verzoek van de moeder en de kinderen werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 29 augustus 2007
Rekestnummer : 1636-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-4999
[appellantante 1 (moeder)],
wonende te Zandvoort,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
tevens procederend in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige:
[de minderjarige],
wonende te Zandvoort,
en
[appellant 2 (meerderjarig kind)],
wonende te Zandvoort,
[appellant 3 (meerderjarig kind)],
[de drie kinderen], hierna ook te noemen: de kinderen,
de moeder en de kinderen hierna ook te noemen: de verzoekers,
procureur mr. L.M. Bruins.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage,
zetelend te ‘s-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
in persoon vertegenwoordigd door de heer P.C. de Ruiter,
hierna te noemen: de ambtenaar.
2. het openbaar ministerie, ressortsparket te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: het O.M.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Verzoekers zijn op 20 november 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 21 augustus 2006.
De ambtenaar heeft op 11 juni 2007 een verweerschrift ingediend.
Het O.M. heeft bij faxbericht, ingekomen bij het hof op 11 juli 2007, schriftelijk geconcludeerd.
Van de zijde van verzoekers zijn bij het hof op 6 december 2006 en 10 januari 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Het O.M. heeft bij faxbericht van 18 juli 2007 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 1 augustus 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: [de twee meerderjarige kinderen], bijgestaan door hun advocaat, mr. R.F. Meijer, en de ambtenaar. Aangezien de moeder zonder beëdigde tolk is verschenen, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, zonder dat de moeder hieraan als procespartij heeft deelgenomen. Voorts is ter zitting verschenen: [de minderjarige]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 6 februari 2006 van de rechtbank ‘s-Gravenhage. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder en de kinderen aan de rechtbank om de noodzakelijke gegevens vast te stellen voor het opmaken van de geboorteakten van de kinderen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwijzing van het verzoek om de noodzakelijke gegevens vast te stellen voor het opmaken van de geboorteakten van de kinderen.
2. De moeder en de kinderen verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek strekkende tot vaststelling van de noodzakelijke gegevens voor het opmaken van, naar het hof begrijpt, de geboorteakten toe te wijzen.
3. De ambtenaar bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het verzoek tot wijziging/vaststelling van de geboortegegevens af te wijzen.
4. Het O.M. concludeert dat de grieven van verzoekers ongegrond zijn en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
5. Verzoekers hebben aan hun appelschriftuur in kopie een drietal geboorteakten met een vertaling als productie overgelegd. Ter terechtzitting hebben zij de originelen van deze geboorteakten aan het hof getoond. Zij zijn van mening dat zij thans door het overleggen van de geboorteakten de noodzakelijke gegevens voor het opmaken van de geboorteakten hebben overgelegd en dat zij door het overleggen van deze documenten voldoende hebben aangetoond, dat zij pogingen hebben ondernomen om de benodigde noodzakelijke gegevens te verkrijgen. De kinderen stellen dat zij problemen ondervinden door de ontbrekende geboortegegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie, omdat het thans bijvoorbeeld onduidelijk is op welke datum zij hun meerderjarigheid bereiken. Zij stellen dat zij een groter belang hebben bij vermelding van dag en maand van hun geboorte in de Gemeentelijke Basisadministratie, dan de ambtenaar van de burgerlijke stand heeft bij het ontbreken daarvan.
6. De ambtenaar merkt op dat de documenten die als nieuw bewijs aan de onderhavige procedure zijn toegevoegd niet kunnen worden getoetst op echtheid, aangezien de legalisatie en verificatie van Somalische documenten niet mogelijk is door het ontbreken van een centraal gezag in Somalië. Aan de aangebrachte legalisatiestempel en de ondertekening mag volgens de ambtenaar geen waarde worden toegekend. Om deze reden zouden volgens de ambtenaar de aangeleverde documenten, al waren ze als geboorteakten geclassificeerd, nimmer kunnen worden toegelaten om deze op grond van artikel 1:25 lid 1 BW in te schrijven in de registers van geboorten van de gemeente ’s-Gravenhage. Ter zake van de inhoud van de overgelegde documenten merkt de ambtenaar op, dat voorzover hij kan overzien het document onjuist is vertaald, aangezien de geboorteakte van [de minderjarige] met een cijferreeks aanvangt en deze cijferreeks niet in de vertaling terugkomt. De vertaling is volgens de ambtenaar niet opgemaakt door een beëdigd tolk/vertaler. De ambtenaar stelt dat de geboorteakten (her)registraties van de geboorten van de kinderen betreffen, aangezien deze zijn opgemaakt in september 2006. Daarnaast stelt de ambtenaar dat de namen van de kinderen in de documenten sterk afwijken van de namen zoals zij zijn opgenomen in het verslag, dat is opgemaakt bij het eerste gehoor en waarbij is opgenomen dat de betrokkene heeft verklaard de waarheid te hebben gesproken. Ter zake van de stelling van de moeder dat zij correcties heeft aangebracht in het rapport van het nader gehoor, stelt de ambtenaar dat deze correcties te maken hadden met de door haar eerder onjuist gegeven informatie in het eerste gehoor over eventuele eerdere asielaanvragen in Duitsland en Italië, maar niet over haar personalia. Daarover heeft zij volgens de ambtenaar in het nader gehoor expliciet verklaard dat haar personalia wel correct zijn weergegeven. Hoewel de moeder stelt belang te hebben bij volledige geboortedata van haar kinderen in de Nederlandse administraties, acht de ambtenaar het individuele belang van verzoekers, omwille van de rechtszekerheid, ondergeschikt aan het algemeen belang dat slechts vaststaand juiste gegevens staan ingeschreven in de registers. Ter terechtzitting heeft de ambtenaar zijn verweer aangevuld, met de stelling dat er naar zijn mening door verzoekers geen overtuigend bewijs van de geboortedata is geleverd.
7. Het O.M. is met de rechtbank en de ambtenaar van oordeel dat er onvoldoende documenten zijn overgelegd die aanwijzingen geven omtrent de omstandigheden waaronder, de datum waarop en de plaats waar de kinderen zijn geboren. De door verzoekers in het geding gebrachte geboorteakten kunnen volgens het O.M. niet dienen als aanwijzing, nu verificatie hiervan niet mogelijk is en deze akten bovendien zijn opgemaakt op of rond 6 september 2006. Bovendien zijn er discrepanties tussen de namen van de kinderen zoals zij zijn opgenomen in het verslag en de namen zoals zij zijn opgenomen in de overgelegde geboorteakten. Het O.M. stelt dat het in de rede had gelegen dat de verzoekers verklaringen hadden overgelegd van de personen die de moeder naar haar eigen zeggen op de hoogte hebben gesteld van de geboortedata van de kinderen. Volgens het O.M. is het ongewenst om het ene onjuiste gegeven met een ander (vermoedelijk) onjuist gegeven te vervangen en is dit overeenkomstig artikel 37 Wet GBA bovendien niet toegestaan. Door middel van de in het geding gebrachte stukken is immers niet met zekerheid de juiste geboortedatum, geboorteplaats en het tijdstip van de geboorten vast te stellen. Gelet op de discrepanties in het onderhavige dossier en het ontbreken van overige betrouwbare en belangwekkende stukken dient het verzoek volgens het O.M. zonder nadere onderbouwing te worden afgewezen.
8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:25c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank ’s-Gravenhage in het geval ten aanzien van een buiten Nederland geboren persoon geen akte van geboorte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of kan worden overgelegd, de voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens vaststellen, indien die persoon Nederlander is. Bij de vaststelling van de geboortegegevens dient op basis van het bepaalde in het tweede lid van voormeld artikel rekening te worden gehouden met alle bewijzen en aanwijzingen omtrent de omstandigheden en het tijdstip waarop de geboorte moet hebben plaatsgehad. Gelet op de in het geding gebrachte documenten, waaronder de in hoger beroep toegevoegde (kopieën van) geboorteakten opgemaakt in Somalië, is het hof van oordeel dat verzoekers onvoldoende gegevens hebben overgelegd. Verzoekers hebben immers nagelaten om hun stellingen met alle bewijzen en aanwijzingen te onderbouwen, zulks terwijl uit het inleidend verzoekschrift blijkt dat de moeder uit het contact met haar landgenoten, clangenoten en familie de geboortedata van haar kinderen heeft kunnen reconstrueren en de moeder heeft verzuimd om hiervan enig bewijs te overleggen. Hierdoor kan de rechterlijke toetsing die tot vaststelling van de noodzakelijke gegevens van de geboorteakten zou kunnen leiden, naar het oordeel van het hof niet in volle omvang plaatsvinden. Het hof heeft in de in hoger beroep aan de procedure toegevoegde kopieën van geboorteakten en de ter terechtzitting getoonde originelen van deze documenten geen nieuwe feiten of omstandigheden aangetroffen, die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Aan voormelde documenten kan naar het oordeel van het hof geen waarde worden ontleend, gezien het tijdstip van het opmaken van de documenten en het niet verifieerbare karakter van de documenten. De grief faalt derhalve.
9. Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Van den Wildenberg en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Schaaij als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2007.