ECLI:NL:GHSGR:2007:BB3715

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
113-R-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Dusamos
  • R. Reinking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen niet erkende vader en kind in het belang van het kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 augustus 2007, staat de omgang tussen een niet erkende vader en zijn kind centraal. De vader, die niet het juridisch ouderschap heeft, verzoekt om een omgangsregeling met zijn kind, geboren in 2002, dat bij de moeder verblijft. De moeder, die het gezag over het kind heeft, verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de vader gemaakte afspraken niet nakomt, wat volgens haar het belang van het kind schaadt. Het hof heeft eerder in een tussenbeschikking van 31 januari 2007 de behandeling aangehouden om partijen de kans te geven mediation te proberen. Echter, de mediation heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd, wat blijkt uit de ingediende stukken van beide partijen.

Het hof overweegt dat, nu de vader het kind niet heeft erkend, artikel 1:377f BW van toepassing is. Dit betekent dat het verzoek van de vader alleen kan worden afgewezen als het belang van het kind zich tegen omgang verzet. Het hof concludeert dat er geen bewijs is dat het belang van het kind in gevaar komt door omgang met de vader. De moeder's argumenten dat de vader afspraken niet nakomt, zijn onvoldoende om een ander oordeel te rechtvaardigen. Het hof wijst erop dat de moeder zelf de pogingen om de verstandhouding te verbeteren frustreert.

Daarom vernietigt het hof de eerdere beschikking en stelt een omgangsregeling vast. De vader mag het kind bij zich hebben in het eerste en derde weekend van de maand, van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur. Het hof benadrukt dat de moeder haar rol als zorgzame ouder moet vervullen en het kind moet begeleiden in de omgang met de vader. Indien zij hier niet toe in staat is, wordt van haar verwacht dat zij hulp zoekt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 29 augustus 2007
Rekestnummer : 113-R-06
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-1441
[appellant],
wonende te Maassluis,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. H.J.A. Knijff,
tegen
[verweerster],
wonende te Maassluis,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 31 januari 2007, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij deze beschikking heeft het hof de behandeling pro forma aangehouden opdat partijen zich konden wenden tot een mediator.
Nadien zijn bij het hof op 9 mei, 26 juni, 16 juli en 23 juli 2007 nadere stukken ingekomen van de zijde van de man. Op 26 juni 2007 is bij het hof een nader stuk ingekomen van de zijde van de moeder. Uit deze stukken is gebleken dat mediation niet het gewenste resultaat heeft gehad.
Bij onderscheiden brieven van 16 juli 2007 heeft het hof partijen bericht dat niet opnieuw een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Wel heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunten met betrekking tot de omgang kenbaar te maken. Bij brief, bij het hof ingekomen op 23 juli 2007, heeft de man van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De moeder heeft hiervan afgezien.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de man en [de minderjarige], geboren [in ] 2002, hierna te noemen: [de minderjarige]. De man heeft [de minderjarige] niet erkend. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige], die bij haar verblijft.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat tussen de man en [de minderjarige] een omgangsregeling zal gelden van twee weekeinden per maand.
3. De moeder bestrijdt het beroep.
4. In de grieven I en II, in onderlinge samenhang bezien, betoogt de man dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om hervatting van het contact, dan wel het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] heeft afgewezen. De man voert hiertoe aan dat van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW niet is gebleken. De rechtbank heeft dit miskend.
5. Het hof overweegt als volgt. Nu de man [de minderjarige] niet heeft erkend noch anderszins het juridisch ouderschap over hem heeft verkregen, is artikel 1:377f BW en niet artikel 1:377a BW van toepassing. Dit leidt ertoe dat in dit geval het verzoek van de man uitsluitend kan worden afgewezen indien het belang van [de minderjarige] zich tegen omgang verzet. Naar het oordeel van het hof is hiervan niet gebleken. De enkele stelling van de moeder dat de man gemaakte afspraken niet nakomt, hetgeen de voor [de minderjarige] noodzakelijke structuur niet ten goede komt, biedt onvoldoende grond voor een ander oordeel. Niet gebleken is dat de man gedurende de afgelopen jaren dat hij zich inzet voor omgang met [de minderjarige] negatief gedrag jegens de moeder heeft getoond. Het feit dat de relatie tussen de moeder en de man in het verleden verstoord is geraakt en verstoord is gebleven, kan de man, wat zijn rol betreft in de afgelopen jaren, niet worden aangerekend. Het is de moeder die thans pogingen om die situatie te verbeteren, bijvoorbeeld door middel van mediation, frustreert.
6. Het vorenstaande betekent dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en dat het hof een omgangsregeling zal vaststellen tussen de man en [de minderjarige]. Het hof zal bepalen dat de man [de minderjarige] bij zich mag hebben gedurende het eerste en derde weekend van iedere maand van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur. Het hof acht het de plicht van de moeder dat zij zich – in haar hoedanigheid van zorgzame ouder – op een positieve manier inzet om [de minderjarige] te begeleiden in het omgaan met de man, opdat ook hij een plaats in zijn leven krijgt. Indien de moeder hiertoe niet in staat is, verwacht het hof van haar dat zij zelfstandig hulp zoekt om haar daarbij te begeleiden.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre, opnieuw beschikkende:
bepaalt een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige], inhoudende dat de man [de minderjarige] bij zich mag hebben gedurende het eerste en derde weekend van iedere maand van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Dusamos en Reinking, bijgestaan door mr. Van Elden als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2007.