ECLI:NL:GHSGR:2007:BB4808

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/588
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil inzake ontruimingsvonnis met belangenafweging voor huurder

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een executiegeschil met betrekking tot een ontruimingsvonnis. De zaak betrof de Stichting Woongoed Zeeuws-Vlaanderen als appellante en een huurder als geïntimeerde. De procedure volgde op een bodemvonnis van 15 februari 2006, waarbij de belangen van de huurder, die te maken had met een handicap en zorg voor een minderjarig kind, zwaar wogen. Het hof oordeelde dat de risico's voor Woongoed bij het uitstellen van de ontruiming beperkt waren, terwijl de belangen van de huurder aanzienlijk waren. Het hof concludeerde dat Woongoed geen in redelijkheid te respecteren belang had om tot ontruiming over te gaan, ondanks de openstaande schuld van de huurder aan Woongoed. De uitspraak van 12 september 2007 bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en legde de proceskosten bij Woongoed, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. Het hof benadrukte dat de huurder een kans kreeg om zijn situatie te verbeteren, maar waarschuwde ook dat bij terugval de kans op ontruiming zou toenemen. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige belangenafweging, waarbij de omstandigheden van de huurder zwaar meegewogen werden.

Uitspraak

Uitspraak: 12 september 2007
Rolnr. : 06/588
Rolnr. rb.: 05/2006 (KG)
HET GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE, derde civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
STICHTING WOONGOED ZEEUWS-VLAANDEREN,
gevestigd te [plaatsnaam],
appellante,
hierna te noemen: Woongoed,
procureur: Mr. H.J.A. Knijff,
tegen
[de huurder]
wonende te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [de huurder],
procureur: Mr. V.K.S. Budhu Lall.
HET GEDING
Na het tussenarrest van 7 maart 2007 heeft eerst Woongoed een akte uitlaten (met producties) en daarna [de huurder] een akte houdende uitlating (met producties) genomen. Hierop hebben partijen de stukken overgelegd en opnieuw arrest gevraagd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In dit executiegeschil met betrekking tot het ontruimingsvonnis (bodemvonnis) van 15 februari 2006 (in genoemd tussenarrest is bij vergissing 15 maart 2006 genoemd) gaat het om een belangenafweging (zie r.o. 5 van het tussenarrest). Het hof is van oordeel dat deze afweging in dit specifieke geval in het voordeel van [de huurder] uitvalt.
2. Weliswaar is er in het verleden sprake geweest van herhaalde tekortkomingen aan de zijde van [de huurder] (en betaalt hij zijn huur nog steeds niet stipt op tijd), maar thans is [de huurder] blijkens het door Woongoed bij akte overgelegde overzicht in ieder geval bij met de huur en is er sinds het bodemvonnis sprake van een min of meer regelmatig betalingspatroon. Het hof leidt hieruit én uit de onweersproken vaststelling van de voorzieningenrechter (in r.o. 4.4 van het bestreden vonnis) dat [de huurder] inmiddels met behulp van diverse instanties zijn leven grotendeels weer op de rails heeft, af dat er kennelijk sinds het bodemvonnis een duidelijke ontwikkeling ten goede heeft plaatsgevonden. Dit aspect dient bij de belangenafweging een rol te spelen.
3. Enerzijds vormt dit immers een aanwijzing dat het risico voor Woongoed bij het achterwege laten van de ontruiming hangende de appelprocedure van het bodemvonnis in zoverre beperkt is dat mag worden aangenomen dat [de huurder] zijn regelmatige huurbetalingen zal voortzetten, terwijl anderzijds de belangen van [de huurder] erg groot zijn. Het hof wijst in dit verband met name op de handicap van [de huurder], diens zorg voor zijn minderjarige zoontje en het feit dat hij een aangepaste woning nodig heeft.
Het hof is dan ook van oordeel dat Woongoed, mede gelet op de belangen van de zijde van [de huurder] die door de ontruiming zullen worden geschaad, in de gegeven omstandigheden geen in redelijkheid te respecteren belang heeft om thans reeds tot ontruiming over te gaan.
Dit wordt niet anders doordat [de huurder] nog een schuld heeft aan Woongoed wegens kosten. Niet valt immers in te zien dat de door Woongoed gewenste ontruiming een (snellere) delging van deze schuld door [de huurder] zou opleveren.
4. Wel hecht het hof er aan om op te merken dat [de huurder] door deze beslissing van (ook) het hof een bijzondere kans krijgt. Mocht hij weer terugvallen dan houdt het waarschijnlijk op. Ook wijst het hof er op dat [de huurder] contractueel verplicht is om de huur vóór de 5e van de maand te betalen. De omstandigheid dat dit, aldus [de huurder], een probleem is omdat hij zijn uitkering pas rond de 10e van de maand krijgt, maakt dit niet anders. Het lijkt verstandig om hier (zo nodig met behulp van derden) een oplossing voor te zoeken.
5.Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven falen, althans niet nader afzonderlijk besproken hoeven te worden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd met veroordeling van Woongoed als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep.
BESLISSING
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis d.d. 24 maart 2006 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg;
- veroordeelt Woongoed in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot zover aan de zijde van [de huurder] begroot op € 296,-- aan verschotten en op
€ 1.341,-- aan salaris voor de procureur;
waarvan te betalen aan de griffier van dit hof:
a) een bedrag van € 206,-- voor in debet gesteld griffierecht;
b) een bedrag van € 1.341,-- voor in debet gesteld salaris voor de procureur;
opdat de griffier daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in art. 241 Rv; en
waarvan te betalen aan [de huurder]:
c) een bedrag van € 90,-- voor niet in debet gesteld griffierecht;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door de mrs M.A.F. Tan-de Sonnaville, Th.W.H.E. Schmitz en
R. van der Vlist en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2007, in aanwezigheid van de griffier.