ECLI:NL:GHSGR:2007:BB8337
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- A. van den Wildenberg
- M. van Leuven
- J. van Montfoort
- Rechtspraak.nl
Tussenbeschikking inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 oktober 2007, is de vader in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage. De vader verzocht om de omgangsregeling, zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van 10 mei 2006, te laten uitvoeren onder toezicht van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank had eerder de omgangsregeling geschorst in afwachting van een rapport van de raad over de wenselijkheid van de omgangsregeling met de minderjarige dochter van partijen, geboren in 1995. De moeder heeft op haar beurt een verweerschrift ingediend en de zaak is op 5 september 2007 mondeling behandeld. Tijdens deze behandeling zijn zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun procureurs, verschenen, evenals een vertegenwoordiger van de raad, dhr. O. Ente.
Het hof heeft vastgesteld dat de schorsing van de omgangsregeling deel uitmaakt van de opdracht aan de raad om onderzoek te doen naar de omgangsregeling. Het hof oordeelt dat de beslissing van de rechtbank om de omgangsregeling te schorsen geen eindbeslissing is, maar een tussenbeschikking. Dit betekent dat er geen afzonderlijk hoger beroep mogelijk is tegen deze tussenbeschikking, tenzij de rechter anders bepaalt. Het hof heeft daarom de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat de schorsing van de omgangsregeling niet als een beslissing kan worden aangemerkt waartegen hoger beroep openstaat.
De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de rol van de Raad voor de Kinderbescherming in zaken die betrekking hebben op de omgangsregeling en de bescherming van de belangen van de minderjarige. De beslissing is genomen met inachtneming van de procedurele regels en de noodzaak om het belang van de minderjarige voorop te stellen.