ECLI:NL:GHSGR:2007:BB8556

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/1380
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Exhibitieplicht in civiele procedure met betrekking tot aannemingsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, hebben de appellanten, bestaande uit verschillende vennootschappen en een natuurlijk persoon, een incidentele conclusie ingediend op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De appellanten vorderden dat het hof de geïntimeerde, het Hoogheemraadschap van Delfland, zou gelasten om bepaalde bescheiden over te leggen die verband houden met de verbreding van een watergang. De appellanten stelden dat zij een rechtmatig belang hadden bij de inzage in deze documenten, omdat deze betrekking zouden hebben op een rechtsbetrekking waarin Delfland partij is. Het hof heeft in zijn beoordeling de voorwaarden van artikel 843a Rv in acht genomen, die vereisen dat de vordering moet voldoen aan drie cumulatieve criteria: een rechtmatig belang, de eis dat het gaat om bepaalde bescheiden, en dat deze bescheiden betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.

Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van de appellanten niet voldeed aan de vereisten van artikel 843a Rv. Ten eerste was de vordering te algemeen geformuleerd voor wat betreft de gevraagde documenten, waardoor deze niet voldeed aan de eis van 'bepaalde bescheiden'. Ten tweede bleek uit de argumentatie van de appellanten dat zij niet konden aantonen dat zij of hun rechtsvoorgangers partij waren bij de aanbesteding die betrekking had op de gevraagde aannemingsovereenkomst. Hierdoor voldeed de vordering niet aan het derde criterium. Het hof heeft daarom de incidentele vordering van de appellanten afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor verdere behandeling, waarbij de kosten van het incident bij de eindbeslissing over de zaak zullen worden betrokken.

Uitspraak

Uitspraak: 22 november 2007
Rolnummer: 03/1380
Rolnr. rechtbank: 175916/HA ZA 02-548 (DH)
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
1. KWEKERIJ [naam] B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenzande,
2. V.O.F. [naam] BLOEMEN,
gevestigd te ‘s-Gravenzande,
3. [naam] POTPLANTEN B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenzande,
4. [naam],
wonende te ‘s-Gravenzande,
5. [naam] C.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenzande,
6. [naam] EN ZONEN B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenzande,
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten],
procureur: mr. P.J.L.J. Duijsens,
tegen
HET HOOGHEEMRAADSCHAP VAN DELFLAND,
zetelende te Delft,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Delfland,
procureur: mr. P.C.M. de Graaf.
Vervolg van het geding in hoger beroep
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure tot zijn (tussen)arrest van 21 december 2006 naar dat arrest. [appellanten] hebben bij brief van 24 april 2007 het hof doen weten af te zien van getuigenverhoor en schriftelijk bewijs te willen leveren. Vervolgens hebben [appellanten] een incidentele conclusie ingevolge artikel 843a Rv genomen, waarop Delfland bij memorie van antwoord in het incident heeft gereageerd. Daarna hebben partijen de stukken wederom overgelegd en arrest in het incident gevraagd.
Beoordeling van het incident in hoger beroep
1. Het hof blijft bij hetgeen het heeft overwogen en beslist bij zijn arrest van 21 december 2006.
2. In genoemde incidentele conclusie hebben [appellanten] aangevoerd dat zij te weten zijn gekomen dat Delfland in 2003 een aannemer heeft opgedragen de litigieuze watergang te verbreden. Zij stellen dat zij Delfland hebben verzocht om de desbetreffende aannemingsovereenkomst in het geding te brengen en hebben verzocht aan te geven welke werkzaamheden zijn verricht, en dat Delfland weigert deze overeenkomst te verstrekken. Zij stellen voorts dat “de bedoelde bescheiden” betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij Delfland partij is, dat zij bij de inzage een rechtmatig belang hebben en dat op Delfland ingevolge artikel 843a Rv een exhibitieplicht rust. Zij vorderen dat het hof Delfland zal gelasten “alle bescheiden met betrekking tot de verbreding van de watergang” over te leggen. Delfland heeft zich tegen de vordering verweerd.
3. Artikel 843a, eerste lid, Rv bindt de toewijsbaarheid van de daar bedoelde vordering aan drie cumulatieve voorwaarden: (1) degene die de vordering doet, dient een rechtmatig belang te hebben en (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4. Voor zover de vordering betrekking heeft op andere stukken dan de bedoelde aannemingsovereenkomst, is zij zodanig algemeen geformuleerd dat zij niet voldoet aan de voorwaarde dat het moet gaan om bepaalde bescheiden (criterium 2). In zoverre komt de vordering in elk geval niet voor toewijzing in aanmerking.
5. Met betrekking tot de aannemingsovereenkomst overweegt het hof als volgt. De rechtsbetrekking waarop [appellanten] zich tegenover Delfland beroepen, is er een uit onrechtmatige daad. [appellanten] hebben niet gesteld dat zij of hun eventuele rechtvoorgangers partij zijn bij de aanbesteding waarop het door haar opgevorderde bescheid, de (schriftelijke) aannemingsovereenkomst, betrekking heeft, en dat is ook overigens niet gebleken. Ter zake van dat document voldoet de vordering van [appellanten] derhalve niet aan criterium 3.
6. Het boven overwogene leidt ertoe dat de vordering in het incident dient te worden afgewezen. Het hof zal de kosten van het incident bij zijn eindbeslissing over de zaak betrekken.
Beslissing
Het hof:
- wijst de incidentele vordering van [appellanten] af;
- verwijst de zaak naar de rol van 20 december 2007, aanstonds peremptoir, teneinde [appellanten] in de gelegenheid te stellen een akte te nemen en daarbij schriftelijk bewijs over te leggen;
- houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.V. van den Berg en A.E.A.M. van Waesberghe is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2007 in aanwezigheid van de griffier.