GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 10 oktober 2007
Rekestnummer. : 680-R-07
Rekestnr. rechtbank : 07-325
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
mr. X,
kantonrechter te Rotterdam,
hierna te noemen: de kantonrechter.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 16 mei 2007 - ex artikel 81 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv - in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank te Rotterdam van 2 mei 2007.
De kantonrechter heeft op 15 juni 2007 een schriftelijke toelichting ingediend, en heeft hierbij tevens meegedeeld dat hij, behoudens tegenbericht van het hof, aanneemt dat deze schriftelijke toelichting voldoende is.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 31 juli 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 8 augustus 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen is: de man, die het woord heeft gevoerd, onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegd schriftelijk stuk. De man heeft ter terechtzitting zijn beroep aangevuld in die zin dat hij verzoekt verzoeker, dan wel de kantonrechter te veroordelen tot de door de na te noemen rechthebbende gedragen rechtsbijstandkosten in deze bijkomende zaak, vooralsnog begroot op € 2.380,-. Tevens verzoekt de man te bepalen dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
Op de na de mondelinge behandeling ingekomen brief van de man gedateerd 2 september 2007 zal geen acht worden geslagen.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam. Bij die beschikking is onder meer - uitvoerbaar bij voorraad - de man geweigerd als gemachtigde in het bewinddossier van de rechthebbende, [naam en geboortedatum]. De rechthebbende is de schoonmoeder van de man.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de weigering van de kantonrechter dat de man in het bovenvermelde bewinddossier als gemachtigde optreedt.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, met veroordeling van de verzoeker, dan wel de kantonrechter tot de door de rechthebbende gedragen rechtsbijstandkosten “in deze bijkomende zaak”, vooralsnog begroot op € 2.380,-. Tevens verzoekt de man te bepalen dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
3. De kantonrechter bestrijdt zijn beroep.
4. De man is van mening dat de kantonrechter hem ten onrechte heeft geweigerd als gemachtigde op te treden in de bewindszaak betreffende zijn schoonmoeder. Volgens de man is het inleidende verzoek tot deze wraking, gedaan door de zoon van de rechthebbende, gebaseerd op oude stukken. Hij stelt dat hij zich tegenover de rechters altijd onberispelijk heeft gedragen, maar dat hij zich door de houding van de opeenvolgende rechters heeft laten verleiden tot het bezigen van wat minder subtiele termen. Bovendien, zo stelt de man, komt zijn houding voort uit bewogenheid met zijn schoonmoeder. Voorts is de man van mening dat het verzoek tot wraking door een andere rechtbank behandeld had dienen te worden, nu de kantonrechter deel uitmaakt van de rechtbank te Rotterdam, waartegen de man juist zijn bezwaren richt. De man stelt dat de bestreden beschikking ten onrechte stoelt op argumenten die niet door de verzoeker in eerste aanleg zijn aangevoerd. De rechter heeft derhalve de rechtsgronden selectief aangevuld, aldus de man. Tevens stelt hij dat de rechter ten onrechte overweegt dat de man zijn stellingen niet onderbouwt. Volgens de man zijn al zijn stellingen zorgvuldig gemotiveerd. Hij bestrijdt dat hij misbruik zou maken van procesrecht door steeds opheffingsverzoeken in te dienen. Ten slotte stelt de man dat de rechtbank haar beslissing onderbouwt door te citeren uit schriftelijke stukken van zijn hand. Een dergelijke lange opsomming is volgens hem limitatief. Nu andere passages van soortgelijke strekking afkomstig van de man niet worden vermeld, zijn deze kennelijk juist en/of niet weerlegbaar. Hieruit volgt dat alle passages juist en/of niet weerlegbaar zijn, aldus de man.
5. De kantonrechter stelt in zijn schriftelijke toelichting dat de aantijgingen van de man jegens de betrokken rechters onterecht zijn en op geen enkele redelijke grond zijn gebaseerd. Hetzelfde geldt voor de aantijgingen die in het als productie bij het beroepschrift overgelegde klachtschrift zijn vervat. Daarin wordt onder meer door de man gesteld dat twee of meer van de betrokkenen - waarmee de man doelt op de kantonrechters - de facto een criminele organisatie hebben gevormd. Deze onterechte beschuldigingen onderstrepen de juistheid van de bestreden beschikking, aldus de kantonrechter. Voor de gronden waarop de man als gemachtigde geweigerd is, verwijst de kantonrechter naar de bestreden beschikking. Deze behoeft zijns inziens geen nadere toelichting.
6. Het hof overweegt het volgende. In principe kunnen in zaken als de onderhavige onderbewindstelling familieleden en andere betrokkenen als niet-professionele gemachtigden optreden, mede gelet op hun betrokkenheid met de rechthebbende en de laagdrempelige toegang tot de kantonrechter. Deze betrokkenheid mag er echter niet toe leiden dat de desbetreffende gemachtigde zich naar maatstaven van redelijke procesorde op een onwelvoeglijke wijze gedraagt, ook al is hij geen professionele gemachtigde. Uit de processtukken is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat in de onderhavige zaak het laatste het geval is. Onder deze omstandigheden heeft de kantonrechter terecht tot weigering van de man als gemachtigde besloten. Hetgeen de man in zijn beroepschrift en ter terechtzitting omtrent het geschil verder nog naar voren heeft gebracht, doet hieraan niet af, nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
7. Het hof ziet geen aanleiding de verzoeker dan wel de kantonrechter te veroordelen tot de door de rechthebbende gedragen rechtsbijstandkosten “in deze bijkomende zaak”, en zal dit verzoek van de man afwijzen.
8. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Dusamos en Husson bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2007.