ECLI:NL:GHSGR:2007:BB8842
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M. van Nievelt
- A. van den Wildenberg
- C. Mos-Verstraten
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige met betrekking tot de gronden van de ondertoezichtstelling en de rol van de ouders
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam, waarin de minderjarige onder toezicht is gesteld voor de duur van één jaar. De moeder betoogt in haar grieven dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Zij stelt dat er geen ernstige bedreiging is voor de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarige, die zich sociaal-emotioneel goed ontwikkelt. De moeder betwist ook dat alle middelen ter afwending van de bedreiging hebben gefaald en stelt dat de rechtbank onjuiste feiten heeft gehanteerd bij haar beslissing.
De vader, verweerder in hoger beroep, heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de moeder haar standpunten onvoldoende heeft onderbouwd en dat de ondertoezichtstelling terecht is uitgesproken, gezien de situatie waarin de minderjarige zich bevindt. Tijdens de zitting heeft de vader zijn standpunten herhaald en benadrukt dat de moeder niet meewerkt aan de afspraken die door de Raad voor de Kinderbescherming zijn gemaakt.
Het hof heeft de grieven van de moeder beoordeeld, te beginnen met de zesde grief, die betrekking heeft op de vraag of de vader zijn juridisch ouderschap op oneigenlijke gronden heeft aangewend. Het hof concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de vader onterecht heeft gehandeld. De vader is ontvankelijk in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling, en het hof oordeelt dat de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd, met de toevoeging dat deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.