ECLI:NL:GHSGR:2007:BB9138

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K06/2048
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. van Gend
  • A. Schaar
  • C. van Os-Lang
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een sepotbeslissing inzake seksuele omgang tussen minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 november 2007 uitspraak gedaan naar aanleiding van een beklag dat was ingediend door de wettelijk vertegenwoordigster van een minderjarige dochter, die zich beklaagde over het niet vervolgen van een vermeend strafbaar feit door de beklaagde. De zaak betreft een seksuele relatie tussen een 17-jarige jongen en een 14-jarig meisje. Het hof heeft de sepotbeslissing van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat het gewraakte handelen niet valt onder de delictsomschrijving van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht, dat ontuchtige handelingen met minderjarigen reguleert.

Het hof heeft in zijn overwegingen drie criteria vastgesteld die van belang zijn bij de beoordeling van het ontuchtig karakter van de handelingen: er moet sprake zijn van een gering leeftijdsverschil, een affectieve relatie tussen de betrokkenen, en er mag geen sprake zijn van dwang of een ondergeschikte positie van het slachtoffer. In deze zaak was er een gering leeftijdsverschil en een affectieve relatie tussen de klaagster en de beklaagde, en bovendien heeft de klaagster verklaard dat zij geen spijt had van de seksuele contacten en dat deze vrijwillig plaatsvonden.

Het hof heeft ook gewezen op de ontwikkeling in de rechtspraak, waarbij het seksueel binnendringen van een minderjarige onder de 16 jaar niet automatisch strafbaar is, mits aan de criteria wordt voldaan. Gezien de verklaringen van de klaagster en de omstandigheden van de zaak, heeft het hof geoordeeld dat de sepotbeslissing op goede gronden berustte en dat er geen aanleiding was voor strafvervolging. De beslissing van het hof was dat het beklag werd afgewezen, en tegen deze beslissing stond geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
raadkamer
BESCHIKKING
gegeven naar aanleiding van het op 30 oktober 2006 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen schriftelijk beklag, op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[wettelijk vertegenwoordigster],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
[adres],
optredend als wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige dochter [klaagster], geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats],
klaagster,
wegens het niet vervolgen van een of meer strafbare feiten, die ten opzichte van haar minderjarige dochter [klaagster] zouden zijn begaan door
[beklaagde],
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats],
[adres],
beklaagde.
HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1. Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook ’s-hofs tussenbeschikkingen van 16 mei 2007 en 19 juli 2007 en een op 11 september 2007 bij dit hof ingekomen faxbericht van de partner en gemachtigde van klaagster,[gemachtigde].
2. Het hof heeft het klaagschrift op 3 oktober 2007 in raadkamer verder behandeld. Aldaar zijn klaagster en beklaagde gehoord.
3. Klaagster heeft het klaagschrift toegelicht aan de hand van de door haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen en heeft desgevraagd verklaard te volharden in haar beklag.
4. De hoofdadvocaat-generaal mr. Den Hollander heeft in raadkamer -overeenkomstig zijn schriftelijk verslag- geconcludeerd tot het afwijzen van het beklag.
BEOORDELING VAN HET BEKLAG
5. Met betrekking tot de weergave van de feiten verwijst het hof kortheidshalve naar het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Rotterdam d.d. 24 januari 2007. Van dit ambtsbericht is ter informatie van klaagster en beklaagde een afschrift aan deze beschikking gehecht.
6. Uit de stukken blijkt dat de dochter van klaagster, [klaagster], in september 2005 verkering kreeg met de beklaagde, [beklaagde], op wie zij stapelverliefd was. Dat was wederzijds. Tijdens deze relatie hebben [klaagster] en [beklaagde] zevenmaal vrijwillig seks met elkaar gehad. [klaagster] was destijds 14 jaar en [beklaagde] 17 jaar. Daarmee bestaat de verdenking dat [beklaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
7. Het hof dient evenwel ook rekening te houden met de ontwikkeling die in de rechtspraak heeft plaatsgevonden ten aanzien van het ontuchtig karakter van de handelingen genoemd in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. Die ontwikkeling in de rechtspraak houdt in dat het seksueel binnendringen van het lichaam bij iemand beneden de leeftijd van zestien jaren niet per definitie strafbaar is. Het ontuchtig karakter kan ontbreken bij seksueel contact met een minderjarige als het gaat om een vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen (HR 24 juni 1997, NJ 1997, 676). Uit het arrest van het
Hof Arnhem van 28 april 2005, NbSr 2005, 278 heeft de rechtspraak een drietal criteria gedistilleerd:
1. Het moet gaan om een gering leeftijdsverschil tussen verdachte en aangeefster.
2. Daarnaast moeten verdachte en aangeefster een affectieve relatie hebben gehad.
3. Tenslotte moet er geen aanleiding zijn om aan te nemen dat de aangeefster de handelingen tegen haar zin heeft verricht, dan wel een ondergeschikte positie ten aanzien van verdachte heeft gehad.
Voorts wijst het hof hier op de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad mr. Fokkens bij HR 24 juni 1997, NJ 1997, 676, waarin deze stelt dat wanneer alles wat bij minderjarigen onder de 16 jaren aan seksuele handelingen plaats vindt onder ontucht zou vallen, de ouders via het Wetboek van Strafrecht zouden kunnen optreden tegen een ongewenst vriendje/vriendinnetje van zoon of dochter, hetgeen de wetgever niet gewild heeft.
8. Klaagster stelt dat in casu wel degelijk sprake is van ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht en heeft hiertoe aangevoerd dat er sprake is van een groot leeftijdsverschil tussen [klaagster] en [beklaagde] en voorts dat er geen sprake was van een affectief en vrijwillig seksueel contact tussen [klaagster] en [beklaagde].
9. In het dossier bevindt zich een uitdraai van de MSN-contacten zoals deze (in 2006) tussen de dochter van klaagster en beklaagde hebben plaatsgevonden. Voorts zijn [klaagster] en [beklaagde] ter zitting in raadkamer gehoord. Naar het oordeel van het hof komt zowel uit de inhoud van genoemde MSN-contacten als de door de dochter van klaagster en beklaagde ter zitting afgelegde verklaringen naar voren dat door [klaagster] en [beklaagde] op basis van gelijkwaardigheid wordt gesproken over de seksuele contacten tussen hen. Dit sluit verder aan bij de inhoud van de door [klaagster] tegenover de politie en ter zitting in raadkamer afgelegde verklaringen dat zij het fijn vond om met [beklaagde] naar bed te gaan en dat dit geheel
vrijwillig binnen een tussen hen bestaande relatie gebeurde. Het beeld dat het hof uit de door de dochter van klaagster en beklaagde afgelegde verklaringen en uit de MSN-berichten tussen haar en beklaagde verkregen heeft, stemt dan ook niet overeen met het beeld dat klaagster betreffende de aard van de relatie tussen [klaagster] en [beklaagde] schetst. Mede gelet op het gelijkwaardige opleidingsniveau en de ontwikkeling van de dochter van klaagster en beklaagde ontbreekt naar het oordeel van het hof dan ook het ontuchtig karakter aan de seksuele contacten, die tussen [klaagster] en [beklaagde] hebben plaatsgevonden.
10. Het hof is samenvattend van oordeel dat de sepotbeslissing waartegen het beklag zich richt op goede gronden berust, aangezien het gewraakte handelen niet valt te brengen onder de delictsomschrijving van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht, noch onder die van enige andere strafbepaling.
11. Ten overvloede overweegt het hof als volgt.
Zo over het al dan niet ontuchtig karakter van het handelen van beklaagde al anders geoordeeld mocht kunnen worden, dan acht het hof, gelet op de hiervoor reeds vermelde vrijwilligheid van de zijde van [klaagster] en de destijds tussen [klaagster] en [beklaagde] aanwezige affectieve relatie, het thans alsnog bevelen van een strafvervolging van beklaagde terzake van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht niet opportuun.
12. In dat verband overweegt het hof dat [klaagster] tegenover de politie op 20 september 2006 heeft verklaard dat zij geen spijt heeft van het seksuele contact met [beklaagde] en ter terechtzitting in raadkamer van 4 juli 2007 dat zij vrijwillig met hem naar bed is gegaan en dat zij nooit heeft gewild dat hij de gevangenis in zou moeten “of zo” maar dat hij een “tik op zijn vingers (zou) moeten krijgen”.
Onder deze omstandigheden dient aan de wens van klaagster tot het vervolgen van beklaagde geen doorslaggevende betekenis te worden toegekend.
13. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beklag dient te worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Wijst het beklag af.
Aldus gedaan door
mrs. Van Gend, Schaar en Van Os-Lang,
in tegenwoordigheid van griffier mr. Kuiper-van den Haak,
op 21 november 2007.
Deze beschikking is door de voorzitter en de griffier ondertekend.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.