ECLI:NL:GHSGR:2007:BC0158

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
435-D-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Dusamos
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van Marokkaans recht op huwelijksgoederenregime in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 7 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepasselijkheid van het Marokkaans recht op het huwelijksgoederenregime van partijen. De man, verzoeker in hoger beroep, had in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Dordrecht van 3 januari 2007, waarin was bepaald dat Nederlands recht van toepassing was op het huwelijksgoederenregime. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft geen verweer gevoerd tegen het hoger beroep van de man en beide partijen hebben aangegeven af te zien van een mondelinge behandeling.

De rechtbank had in eerste aanleg de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat het huwelijksgoederenregime Nederlands recht van toepassing was. De man betoogde in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat Nederlands recht van toepassing was, en stelde dat Marokkaans recht van toepassing zou moeten zijn, aangezien de vrouw naast de Nederlandse nationaliteit ook de Marokkaanse nationaliteit heeft. Het hof overwoog dat, volgens het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 1978, het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het interne recht van de staat waar de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen, tenzij er een rechtskeuze is gemaakt.

Het hof concludeerde dat Marokkaans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, omdat beide partijen de Marokkaanse nationaliteit hebben en Marokko een zogenoemd nationaliteitsland is. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing was. Het hof vernietigde de bestreden beschikking en bepaalde dat er geen huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen bestaat tussen partijen, aangezien er geen huwelijkse voorwaarden zijn.

De beslissing van het hof houdt in dat de verzoeken van de vrouw om verdeling van de gemeenschap van goederen zijn afgewezen, en dat het Marokkaans recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime van partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 7 november 2007
Rekestnummer : 435-D-07
Rekestnr. rechtbank : Fa RK 06-8476
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E.J.P. Nolet,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 30 maart 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Dordrecht van 3 januari 2007.
Bij brief van 20 april 2007 heeft de advocaat van de vrouw aan het hof medegedeeld dat de vrouw geen verweer wenst te voeren tegen het hoger beroep van de man.
Bij brieven van 20 augustus 2007 en 16 september 2007 hebben de man en de vrouw, hierna gezamenlijk te noemen: partijen, aan het hof medegedeeld dat zij afzien van een mondelinge behandeling. Om die reden is de zaak niet mondeling behandeld.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij de rechtbank de echtscheiding tussen partijen, met elkaar gehuwd op [x], heeft uitgesproken, heeft bepaald dat op het huwelijksgoederenregime Nederlands recht van toepassing is en voorts heeft bevolen dat partijen na inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand overgaan tot de verdeling van de gemeenschap.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank heeft bepaald dat ingevolge het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 1978, hierna te noemen: het Verdrag, Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime en heeft bevolen dat partijen overgaan tot verdeling van de gemeenschap, en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat Marokkaans recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime en derhalve geen gemeenschap van goederen bestaat tussen partijen.
2. In zijn enige grief betoogt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime. De man bestrijdt niet dat het Verdrag van toepassing is en evenmin dat door partijen nimmer enige rechtskeuze is gedaan. De man stelt voorts, primair, dat de vrouw naast de Nederlandse nationaliteit tevens de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat derhalve ingevolge artikel 4 lid 2 aanhef en onder 3 van het Verdrag Marokkaans recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime. Subsidiair stelt de man, dat, indien niet aannemelijk wordt geacht dat de vrouw de Marokkaanse nationaliteit heeft, het huwelijksgoederenregime ingevolge artikel 4 lid 3 onder 3 [lees: artikel 4 lid 3] van het Verdrag wordt beheerst door het recht van de staat waarmee het huwelijksgoederenregime het nauwst verbonden is, hetgeen in dit geval Marokko is.
3. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge de hoofdregel van het Verdrag, zoals neergelegd in artikel 4 lid 1, wordt, indien de echtgenoten vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen, hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen. Op deze hoofdregel bestaat een aantal uitzonderingen. Ingevolge één ervan, neergelegd in artikel 4 lid 2 sub 2 onder a van het Verdrag, wordt het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten beheerst door het interne recht van de staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit, indien die staat geen partij is bij het Verdrag, die staat een zogenoemd nationaliteitsland is en de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen in een staat die de in artikel 5 van het Verdrag bedoelde verklaring heeft afgelegd. Deze uitzondering doet zich thans voor. Het hof komt op grond van de volgende omstandigheden tot dit oordeel. Niet in geschil is dat de man en de vrouw de Marokkaanse nationaliteit reeds vóór hun huwelijkssluiting en ten tijde daarvan gemeenschappelijk hebben en dit op het moment van het sluiten van het huwelijk reeds hadden. Marokko is weliswaar geen partij bij het Verdrag, doch wel een zogenoemd nationaliteitsland. Het hof is voorts van oordeel dat, ondanks dat partijen na de huwelijks-voltrekking niet direct in Nederland zijn gaan samenwonen, hun eerste huwelijksdomicilie in Nederland is gelegen, omdat het niet noodzakelijk is dat echtgenoten onmiddellijk na het huwelijk in dezelfde staat gaan wonen. Tussen de datum van trouwen en het moment van het vestigen van het eerste huwelijksdomicilie mag volgens de heersende leer en jurisprudentie een tijdspanne van circa zes maanden zitten. De man heeft zich, naar eigen zeggen, in maart 2005, en derhalve binnen deze marge van zes maanden na de huwelijkssluiting op 20 oktober 2005, bij de vrouw gevoegd. Nederland heeft de verklaring als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag afgelegd. Gesteld noch gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan. Gelet op het vorenstaande is Marokkaans recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen en bestaat tussen hen het wettelijk stelsel, te weten uitsluiting van iedere huwelijks-vermogensrechtelijke gemeenschap van goederen. De rechtbank is ten onrechte tot een ander oordeel gekomen. De bestreden beschikking dient derhalve in zoverre te worden vernietigd. Het subsidiaire betoog van de man behoeft geen bespreking meer.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en, opnieuw beschikkende:
bepaalt dat Marokkaans recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime van partijen en derhalve bij gebreke van huwelijkse voorwaarden tussen hen geen huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen bestaat;
wijst af het inleidend verzoek van de vrouw om verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Dusamos en Husson, bijgestaan door mr. Van Elden als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2007.