ECLI:NL:GHSGR:2007:BC0735

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
971-H-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Bouritius
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing en persoonlijkheidsonderzoek in het belang van de minderjarige

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2001, die op 16 mei 2007 is geplaatst in een observatiegroep van Stichting Jeugdformaat. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het gezag over de minderjarige en is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minderjarige langdurig problemen heeft. De moeder betoogt dat er geen bewijs is voor grote problemen of psychische stoornissen en dat de minderjarige in de thuissituatie kan worden ondersteund. Ze verwijst naar een rapport van Stichting Jeugdformaat van 1 mei 2007, waaruit blijkt dat de minderjarige behoefte heeft aan positieve bekrachtiging en extra aandacht voor spraak- en spelontwikkeling.

De moeder heeft vier grieven ingediend. In de eerste grief stelt zij dat de rechtbank onterecht heeft overwogen dat de minderjarige warmte mist door haar afstandelijke reactie. In de tweede grief betoogt zij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij moet aantonen dat zij een veilige leefomgeving kan bieden. De derde grief betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, die volgens de moeder niet noodzakelijk is. De vierde grief betreft de duur van de machtiging, die is verlengd tot 1 februari 2008, terwijl de moeder meent dat er geen wettelijke gronden voor uithuisplaatsing zijn.

Jeugdzorg heeft echter een ander standpunt. Zij stelt dat de minderjarige wel degelijk problemen heeft en dat de moeder niet in staat is een veilige opvoedingssituatie te bieden. Jeugdzorg wijst op de ontwikkelingsachterstand van de minderjarige en de onvermogen van de moeder om adviezen op te volgen. Het hof heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de zorgen omtrent de ontwikkeling van de minderjarige gerechtvaardigd zijn. Het hof heeft besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen, maar heeft ook aangegeven dat er een persoonlijkheidsonderzoek moet plaatsvinden om te beoordelen of de moeder in staat is de zorg voor de minderjarige weer op zich te nemen. Dit onderzoek zal door een extern bureau worden uitgevoerd, en Jeugdzorg heeft toegezegd dat er geen pleegzorgplaatsing zal plaatsvinden zolang het onderzoek loopt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 november 2007
Rekestnummer. : 971-H-07
Rekestnr. rechtbank : 06-2837
[appellante],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. M.N.G.N.H. Brech,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoor houdende te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als informant is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 12 juli 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage van 15 mei 2007.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 30 juli 2007 en 3 augustus 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 21 augustus 2007 een aanvullend stuk ingekomen.
Jeugdzorg heeft op 29 augustus 2007 een verweerschrift ingediend.
Op 24 oktober 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur, [jeugdzorg en de raad]. De moeder, haar procureur, Jeugdzorg en de raad hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage van 30 januari 2007 en 27 april 2007. Bij de bestreden beschikking is de aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd voor de periode van 16 mei 2007 tot 1 februari 2008.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van [de minderjarige, geboren in] 2001, voor de periode 16 mei 2007 tot 1 februari 2008. De moeder heeft het gezag over hem. De minderjarige verblijft thans in de observatiegroep Het Kompas van Stichting Jeugdformaat.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige alsnog af te wijzen en de afgifte van de minderjarige aan haar te gelasten, met veroordeling van Jeugdzorg in de kosten van het geding in twee instanties.
3. Jeugdzorg bestrijdt haar beroep.
4. De moeder betoogt in de eerste grief van haar beroepschrift dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minderjarige op jonge leeftijd al langdurig problemen heeft. Volgens de moeder is geenszins gebleken van grote problemen of gedrags- of psychische stoornissen. Uit een rapport van Stichting Jeugdformaat van 1 mei 2007 blijkt slechts dat de minderjarige behoefte heeft aan positieve bekrachtiging, individuele aandacht en extra aandacht voor spraak- en spelontwikkeling. Hieraan kan volgens de moeder worden tegemoet gekomen in de thuissituatie, al dan niet door middel van hulp van buitenaf. Bovendien is op geen enkele wijze aangetoond dat haar wijze van opvoeding heeft gezorgd voor het ontstaan van een ontwikkelingsachterstand bij de minderjarige, aldus de moeder.
In de tweede grief betoogt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minderjarige warmte mist doordat de moeder afstandelijk en mechanisch reageert. Zij voert daartoe aan dat zij in het geheel niet afstandelijk en mechanisch reageert en de minderjarige wel degelijk warmte en aandacht geeft en verwijst ter ondersteuning daarvan eveneens naar voormeld rapport van 1 mei 2007.
In de derde grief stelt de moeder zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de moeder in de komende periode zal moeten laten zien dat zij in staat is om een niet onveilige en bedreigende leefomgeving voor de minderjarige te scheppen om zo Jeugdzorg te overtuigen dat een terugkeer van de minderjarige naar de moeder in het belang is van de minderjarige. De moeder voert daartoe aan dat zij niet inziet hoe zij ooit aan de eisen van Jeugdzorg zal kunnen voldoen, nu Jeugdzorg haar voortdurend tegenwerkt. Daarnaast heeft zij reeds laten zien dat thuisplaatsing van de minderjarige in zijn belang is, nu zij een logopedist in de arm heeft genomen om de spraakachterstand van de minderjarige te verkleinen, zichzelf heeft opgegeven voor een opvoedcursus en gebruik kan worden gemaakt van de naschoolse opvang. De thuissituatie biedt mitsdien nog voldoende perspectieven, aldus de moeder.
In de vierde grief stelt de moeder zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd van 15 mei 2007 tot 1 februari 2008. Zij voert daartoe aan dat de wettelijke gronden voor uithuisplaatsing ontbreken. Nu sprake is van een veilige en gestructureerde opvoedingssituatie bij haar thuis, is uithuisplaatsing niet noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, aldus de moeder. Bovendien, zo stelt de moeder, heeft Jeugdzorg geen enkel bewijs kunnen leveren ter ondersteuning van het standpunt dat zij psychische problemen zou hebben. Daarbij is volgens de moeder van belang dat, als gevolg van de verstoorde verstandhouding tussen de moeder en de gezinsvoogdes, het optreden van de moeder negatief wordt bezien, waardoor de mogelijkheid van thuisplaatsing door de gezinsvoogdes niet meer objectief kan worden bekeken.
Ter terechtzitting heeft de moeder haar beroepschrift toegelicht. De moeder benadrukt dat sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen haar en Jeugdzorg. Voorts betwist zij dat zij niet leerbaar zou zijn. Zo volgt zij op dit moment een opvoedcursus, waarbij zij veel dingen leert, zoals het beter communiceren met de minderjarige. Daarnaast betoogt de moeder dat de minderjarige zich nu zeer ontheemd voelt en het hebben van een eigen plekje en rust mist. De moeder is van mening dat zij dit de minderjarige kan geven. Mitsdien is er geen noodzaak de uithuisplaatsing voort te zetten, aldus de moeder.
5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de minderjarige wel degelijk op jonge leeftijd al langdurig problemen heeft. Zo wordt in 2006 door een interne begeleider van school aangegeven dat sprake is van een achterstand op alle ontwikkelingsgebieden en bij plaatsing in de observatiegroep Het Kompas van Stichting Jeugdformaat wordt geconstateerd dat het de minderjarige ontbreekt aan ervaring in een aantal dagelijkse basisvaardigheden. Deze ontwikkelingsachterstand moet volgens Jeugdzorg worden bezien in samenhang met het gebrek aan opvoedkundige capaciteiten van de moeder. De moeder kan de minderjarige geen stabiele en veilige opvoedingssituatie bieden, aldus Jeugdzorg. Voorts is Jeugdzorg van mening dat, in tegenstelling tot hetgeen de moeder betoogt, de minderjarige warmte mist doordat de moeder afstandelijk en mechanisch reageert. Volgens Jeugdzorg is geen sprake van een wederkerige relatie tussen moeder en de minderjarige en is het fysieke contact tussen beiden zeer beperkt. Daarnaast meent Jeugdzorg dat de moeder in het verleden niet in staat is geweest een niet onveilige en bedreigende leefomgeving voor de minderjarige te scheppen. Zo waren er al geruime tijd vóór de ondertoezichtstelling van de minderjarige in februari 2005 zorgen over hem en bleek de moeder niet in staat om adviezen op te volgen. Ook na aanvang van de ondertoezichtstelling heeft de moeder niet laten zien dat zij in staat is te leren van de hulpverleners en ook thans houdt de moeder er eigen ideeën op na voor wat betreft de opvoeding. Zij toont dan ook nog steeds haar onvermogen om te profiteren van de aangereikte adviezen en zal in de toekomst moeten aantonen dat een terugkeer van de minderjarige wel degelijk in het belang van de minderjarige is, aldus Jeugdzorg. Tot slot meent Jeugdzorg dat de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verlengd, nu de moeder de minderjarige in zijn identiteitsontwikkeling remt, zij niet in staat blijkt te zijn om aan te sluiten bij het ontwikkelingsniveau van de minderjarige en zij niet in staat is een pedagogisch klimaat te creëren waarin de minderjarige zich optimaal kan ontwikkelen.
Jeugdzorg blijft ter terechtzitting bij haar standpunt dat de moeder niet leerbaar is en adviezen niet wil aannemen. Zo komt de moeder niet opdagen bij de ouderbijeenkomsten en wordt door de moeder daarbij als reden opgegeven dat zij niet kan komen omdat zij of moet werken of het niet nuttig vindt om bij die bijeenkomsten aanwezig te zijn.
6. De raad stelt zich ter terechtzitting op het standpunt dat de maatregel van uithuisplaatsing van de minderjarige gericht moet zijn op terugkeer naar de moeder en dat dan ook onderzocht moet worden of dit mogelijk is, in het bijzonder in het licht van de vraag of de moeder geschikt is om de minderjarige op te voeden. De raad benadrukt daarbij dat de moeder en Jeugdzorg zullen moeten kijken of zij in staat zijn om met elkaar samen te werken. Zij hebben immers hetzelfde doel, namelijk het belang van de minderjarige voorop stellen.
7. Het hof overweegt het volgende. Uit de aan het hof overgelegde stukken en uit het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat er ten tijde van de uithuisplaatsing veel zorgen bestonden omtrent de ontwikkeling van de minderjarige. Zo had de minderjarige een achterstand op alle ontwikkelingsgebieden. De pedagogische mogelijkheden van de moeder leken ontoereikend om een stabiel opvoedingsklimaat te scheppen, waarin continuïteit in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige gewaarborgd is en waarin de moeder in staat is de minderjarige positieve bekrachtiging en individuele aandacht te geven. Deze feiten en omstandigheden hebben uiteindelijk geleid tot de uithuisplaatsing van de minderjarige. Het hof acht het positief dat er inmiddels - zoals onder andere blijkt uit rapport van Stichting Jeugdformaat van 1 mei 2007 - een opgaande lijn valt te ontdekken in de ontwikkeling van de minderjarige. Voorts acht het hof het positief dat de moeder zich ter terechtzitting bereid heeft verklaard mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Hierdoor kan worden vastgesteld of de moeder op kortere dan wel langere termijn in staat kan worden geacht de zorg voor de minderjarige weer op zich te nemen. Dit persoonlijkheidsonderzoek zal, gelet op de verstoorde verhouding tussen de moeder en Jeugdzorg, door een extern onderzoeksbureau moeten worden uitgevoerd. Het hof neemt bij dit alles in aanmerking dat Jeugdzorg ter terechtzitting heeft toegezegd dat hangende het persoonlijkheidsonderzoek geen pleegzorgplaatsing van de minderjarige zal plaatsvinden en dat indien uit het persoonlijkheidsonderzoek blijkt dat de moeder in staat is een stabiel opvoedingsklimaat te scheppen, door Jeugdzorg gewerkt zal worden aan terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder. Het hof gaat er verder van uit dat het persoonlijkheidsonderzoek op zodanige termijn tot rapportage zal leiden dat de rechtbank de resultaten van dit onderzoek zal kunnen betrekken in de procedure tot verlenging van de uithuisplaatsing, indien deze door Jeugdzorg noodzakelijk wordt geacht.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor uithuisplaatsing thans nog steeds aanwezig zijn. Het hof zal mitsdien de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Bouritius en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2007.