GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 november 2007
Rekestnummer. : 535-R-07
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 06-1720
[appellant],
wonende te Woerden,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J.W. van Leeuwen,
[verweerster],
wonende op een bij haar advocaat bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 23 april 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 24 januari 2007.
De moeder heeft op 30 augustus 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 9 oktober 2007 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 24 augustus 2007 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 10 oktober 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.C.A. Stallen, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.I. Agema. Tevens is ten behoeve van de vader verschenen dr. M. Tahtah, tolk in de Marokkaanse taal, die de belofte heeft afgelegd. De verschenen personen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen [minderjarigen] hebben op 19 september 2007 gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om mondeling hun mening ten aanzien van de omgangsregeling kenbaar te maken.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam. Bij die beschikking is - met wijziging van de beschikking van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 24 april 2002 en uitvoerbaar bij voorraad - de vader het recht op omgang met de minderjarigen voor een periode van twee jaar ontzegd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en [de kinderen, geboren in 1992 en 1994],
hierna ook tezamen te noemen: de kinderen.
De moeder heeft het gezag over [de kinderen], die bij haar verblijven.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader het recht heeft om [de kinderen] eenmaal per twee weken in zijn woning in Woerden bij zich te hebben van zaterdag 10.00 uur tot 18.00 uur, dan wel een zodanige omgangsregeling vast te stellen als het hof in goede justitie juist oordeelt, met uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de van het hof verzochte beschikking. Voorts verzoekt de vader de moeder te veroordelen in de kosten van dit geding.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen, zonodig met verbetering van de gronden, en voorts met afwijzing van de verzochte veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.
4. De vader stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat tussen de vader en haar een ernstige vertrouwensbreuk is ontstaan. Volgens de vader bestaat er een crisis tussen de moeder en haar eigen familie, echter niet tussen de ouders onderling. De vader erkent dat er geen communicatie meer plaatsvindt tussen de moeder en hem, waarbij hij de keuze van de moeder om niet met hem te communiceren respecteert. Het feit dat er geen communicatie plaatsvindt, is echter nog geen indicatie voor een ernstige vertrouwensbreuk, aldus de vader. In zijn tweede grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte oordeelt dat de vader tot op heden zeer regelmatig en intensief contact onderhoudt met de familie van de vrouw en dat dat maakt dat de omgang tussen de kinderen en hun vader zoveel spanning met zich brengt dat het aanmerkelijke risico bestaat dat dit een negatieve weerslag heeft op de ontwikkeling van de kinderen. De vader weerspreekt dat hij intensief contact met de familie van de moeder onderhoudt. Vanaf het moment dat hij er kennis van droeg dat de moeder uit Veghel - alwaar haar familie woont - was vertrokken, heeft hij haar familie daar niet meer bezocht, aldus de vader. Bovendien, zo stelt de vader, heeft hij om omgang in zijn eigen woning te Woerden verzocht, welke stad geografisch gezien ver verwijderd is van de woonplaats van de familie van de moeder, zodat de door de rechtbank geschetste gevolgen van de omgang door haar niet of onvoldoende zijn onderbouwd. Ten slotte weerspreekt de vader dat hij enig voornemen bezit met de kinderen naar Marokko te vertrekken. Immers, hij is al in geen vijf jaar bij zijn familie aldaar geweest. Bovendien biedt het familiehuis niet voldoende plaats voor hen. In zijn derde grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat er een zodanige discrepantie is tussen de leefwerelden van de kinderen en de vader dat omgang niet in hun belang is. Volgens de vader zijn de opmerkingen van de kinderen door de rechtbank ten onrechte aangemerkt als rechtens relevante bezwaren. De vader merkt omtrent deze bezwaren het volgende op. Hij is de mening toegedaan dat hij zowel in het Arabisch als in het Nederlands met de kinderen kan communiceren, evenals voorheen het geval was. Hij weerspreekt dat hij ten tijde van de omgangsregeling een Arabische televisiezender heeft aangezet. Tevens ontkent de vader dat hij koranlessen voor de kinderen heeft betaald of hen anderszins heeft willen dwingen zich te gedragen volgens de regels van de Islam. In zijn vierde grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de ideeën over de opvoeding van de vader en de moeder sterk uiteen lopen. Volgens de vader heeft hij geen enkele intentie zich in de opvoeding van de moeder te mengen en zal - gezien de frequentie van de omgang - zijn invloed op de kinderen gering zijn. De vader klaagt in zijn vijfde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat geen der partijen bereid is verandering te brengen in de onderlinge slechte communicatie. Immers, het is de moeder die geen contact wenst, terwijl de vader de communicatie wil herstellen, aldus de vader. In zijn zesde grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de omgang van de kinderen met de vader thans in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Volgens de vader hebben de kinderen wel degelijk behoefte aan omgang met hem. Zo hebben zij destijds buiten medeweten van de moeder zelfstandig contact met hem gezocht. De vader is van mening dat de bezwaren die de kinderen in eerste aanleg hebben geuit, niet aan omgang in de weg staan. Opbouw van het contact is volgens hem in het belang van de kinderen. In zijn zevende grief klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte geen raadsonderzoek heeft bevolen naar de vraag of en in welke mate omgang zich verzet tegen de belangen van de minderjarigen (waarvoor het hof leest: de belangen van de minderjarigen zich verzetten tegen omgang met de vader). Dit geldt temeer daar de aangevoerde bezwaren tegen omgang gering of niet steekhoudend zijn en de rechtbank bovendien stelt dat het naar haar oordeel niet denkbeeldig is dat de kinderen behoefte hebben aan contact met de vader. In zijn achtste en laatste grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte oordeelt dat de situatie in de onderhavige zaak ontzegging van het recht op omgang rechtvaardigt. De vader is van mening dat de rechtbank haar oordeel in dezen onvoldoende heeft onderbouwd.
5. De moeder is van mening dat er wel degelijk een ernstige vertrouwenscrisis tussen de vader en haar bestaat. Volgens de moeder was zij door het gedrag van de vader naar aanleiding van haar nieuwe relatie met een Nederlandse man destijds zelfs genoodzaakt te vluchten naar een voor de vader onbekend adres. De moeder stelt voorts dat de vader juist veel contact onderhoudt met haar familie, hetgeen hij blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg heeft erkend. Ook in geval de omgang in Woerden zou plaatsvinden, dan vermindert dit de dreiging van de wederzijdse familie - die haar huidige relatie afkeurt - niet, aldus de moeder. Tevens is zij nog steeds bevreesd voor een eventuele ontvoering door de vader van de kinderen naar Marokko, juist nu de vader stelt dat hij zijn familie aldaar al lange tijd niet meer heeft bezocht. Deze vrees wordt gevoed doordat de vader in eerste aanleg een onware bewering heeft gedaan omtrent verblijf met de kinderen in Marokko, aldus de moeder. Volgens de moeder hebben de kinderen zich zowel thuis als op school in positieve zin ontwikkeld nu zij zijn verhuisd naar Rotterdam en geen contact meer hebben met de vader. Zo slapen zij beiden weer goed, vertonen zij geen angstig gedrag meer en zijn hun schoolresultaten goed. Ten aanzien van de derde grief van de man weerspreekt de moeder dat de kinderen met de vader kunnen communiceren, aangezien zij zelf te kennen hebben gegeven dat dit niet het geval is, daar zij de Marokkaanse taal niet spreken. Voorts heeft de vader volgens de moeder wel degelijk getracht zijn geloof aan de kinderen op te dringen. Dit heeft ertoe geleid dat [kind] vrijwel iedere nacht nachtmerries had, waarvoor de moeder professionele hulp heeft moeten inschakelen, aldus de moeder. Zij is derhalve van mening dat de rechtbank in dezen terecht heeft overwogen zoals zij heeft gedaan. De moeder is voorts - mede gelet op het vorenstaande - met de rechtbank van mening dat de opvoedingsideeën van de vader en de moeder uiteenlopen. Ten aanzien van het ontbreken van communicatie tussen de ouders stelt de moeder dat de vader haar slechts zijn wil wenst op te leggen, hetgeen in haar optiek eenrichtingsverkeer is. De moeder bevestigt dat zij geen communicatie met de vader wenst, daar zij haar vertrouwen in hem heeft verloren. De moeder weerspreekt vervolgens dat de kinderen uit eigen beweging contact met de vader hebben opgenomen. Uit deze onware bewering van de vader blijkt dat hij de mening van de kinderen miskent en hen zijn wil wenst op te leggen, zoals hij dat ook bij de moeder tracht te doen door telkens te wijzen op het feit dat overleg omtrent de omgang dient plaats te vinden, aldus de moeder. Zij is van mening dat de rechtbank terecht heeft besloten dat de omgang thans in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen. Immers, de moeder is na ommekomst van de door de rechter in eerste aanleg bepaalde termijn van twee jaren bereid mee te werken aan een omgangsregeling, terwijl de kinderen alsdan voldoende weerbaar zijn om weerstand te kunnen bieden tegen de ideeën van de vader. De moeder is voorts van mening dat een raadsonderzoek zoals door de vader verzocht niet aan de orde is, nu de raad blijkens het proces-verbaal in eerste aanleg ter terechtzitting onder meer heeft verklaard dat het afdwingen van omgang op de leeftijd van [de kinderen] niet de goede weg is en niet past bij het ontwikkelingsniveau en de leeftijd van de kinderen. Ten aanzien van de laatste grief van de vader is de moeder de mening toegedaan dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de situatie in de onderhavige zaak een ontzegging van het recht op omgang rechtvaardigt. Ten slotte maakt zij bezwaar tegen de door de vader verzochte kostenveroordeling.
6. Het hof overweegt het volgende. Tijdens het kinderverhoor hebben [de kinderen] eenduidig en onafhankelijk van elkaar verklaard geen contact met de vader te willen, waarbij zij overigens eventueel herstel van het contact op de lange termijn niet uitsluiten. De kinderen hebben tevens verklaard dat zij de vader eigenlijk niet kennen. Het hof leidt hieruit af dat er ondanks het feit dat er tien jaar lang omgang tussen de vader en de kinderen heeft plaatsgevonden, geen goed ontwikkeld vaderbeeld bij de kinderen is ontstaan. Gelet op het feit dat [de kinderen] blijk hebben gegeven van ernstige bezwaren tegen de omgang, het feit dat de kinderen nauwelijks een beeld hebben van de vader, alsmede gezien hun leeftijd van respectievelijk 15 en 13 jaar, ziet het hof geen mogelijkheid om zonder de kinderen onevenredig te belasten een omgangsregeling tussen de vader en hen vast te stellen. Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht, kan hieraan niet afdoen. Het hof komt derhalve, wat er ook zij van de overwegingen van de rechtbank, op grond van artikel 1:377a lid 3 sub c BW tot de conclusie dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
7. Het hof ziet geen aanleiding de moeder in de kosten van het hoger beroep te veroordelen, en zal het verzoek van de vader daartoe afwijzen.
8. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Bouritius en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2007.