2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1. [Werknemer], geboren [in]1951, is op 15 november 1983 in dienst getreden bij de [Werkgever] in Den Haag als hoofd administratie tegen een salaris van laatstelijk € 5.057,48 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag.
2.2. Op 9 of 10 juni 2002 is [Werknemer] getroffen door een herseninfarct. Sinds 10 juni 2002 is [Werknemer] afwisselend volledig en gedeeltelijk arbeidsongeschikt geweest. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is laatstelijk (per 8 september 2004) vastgesteld op 65-80%.
2.3. Tijdens het eerste ziektejaar heeft een invalkracht ([De Invalkracht]) assistentie verleend. [Werknemer] heeft in de loop van dat jaar zijn werkzaamheden geleidelijk tot ongeveer 80% hervat.
2.4. In juni 2003 is [Werknemer] volledig uitgevallen.
2.5. In juni 2003 heeft [Werkgever] met ingang van 1 augustus 2003 voor 20 uur in de week een tweede invalkracht aangesteld, [De Invalkracht 2].
2.6. In augustus 2003 heeft [Werknemer] zijn werkzaamheden hervat, formeel
voor 2,5 uur per dag.
2.7. Per 8 september 2003 is het arbeidsongeschiktheidspercentage in de zin van de WAO vastgesteld op 65-80%.
2.8. Op 29 oktober 2003 heeft de arboarts (en op 31 oktober 2003 de huisarts) [Werknemer] geadviseerd tijdelijk het werk neer te leggen. De arboarts heeft hem verwezen naar een arbeidspsychologe.
2.9. [Werknemer] heeft op 29 oktober 2003 [Werkgever] geïnformeerd dat zij tot nader bericht geen contact met hem mocht hebben.
2.10. Op 6 november 2003 heeft [Werknemer] een gesprek gevoerd met de voorzitter en de penningmeester van de [Werkgever] en hun de mening van de arbeidspsychologe medegedeeld, dat hij te vroeg weer aan het werk was gegaan en daarvan eerst volledig afstand moest nemen.
2.11. Op 10 december 2003 is [Werknemer] uitgenodigd bij een nieuwe arboarts die heeft aangedrongen op gefaseerde werkhervatting.
2.12. Op 16 januari 2004 heeft [Werknemer] op school een gesprek gehad met directrice [Y], penningmeester [Z] en arboarts Van Efferen. Daar is de afspraak gemaakt dat een re-intregratieonderzoek zal worden uitgevoerd door een onafhankelijke arbeidskundige.
2.13. [Werknemer] heeft [Werkgever] medegedeeld dat hij op advies van de arboarts aanbood op twee dagen per week elk vijf uur te gaan werken.
2.14. Directrice [Y] heeft in een telefoongesprek op 3 februari 2004 [Werknemer] medegedeeld dat zij niet akkoord ging met werkhervatting omdat zij eerst de uitkomsten van het re-integratieonderzoek wilde afwachten.
2.15. In het verslag d.d. 4 februari 2004 dat de arboarts heeft gemaakt naar aanleiding van zijn gesprek met [Werknemer] op 30 januari 2004 staat onder meer:
“Advies: voordat reëel begonnen wordt met arbeid dient een reïntegratieplan opgesteld te worden. Dit dient in afstemming met de arbeidsdeskundige plaats te vinden. Een en ander conform afspraak (als resultante van het overleg tussen werkgever, werknemer en bedrijfsarts).”
2.16. In een brief van 17 februari 2004 heeft de directrice aan de arbeidskundige Wolf onder meer geschreven over de inmiddels geconstateerde nalatigheden van [Werknemer] die ver voor zijn ziekmelding moeten zijn ontstaan. Zij schrijft onder andere:
“Sinds het moment dat de heer [Werknemer] weer 100% ziek werd geschreven, eind oktober 2003, mocht de school hem op geen enkele wijze meer benaderen (geen e-mail, telefoon…). Wij hebben ons daar zeer consciëntieus aan gehouden hoewel dat ons grote problemen bereidde daar de werkzaamheden die de invalsters nu extra moesten overnemen nooit systematisch waren gedocumenteerd in de bijna 20 jaar die de heer [Werknemer] zij als enige onder beheer had. Aanmaningen van banken, verzekeringen en wanhopige telefoontjes van een ex-collega die geen pensioen uitgekeerd kreeg maakten ons attent op nalatigheden die jaren voor zijn ziekmelding moeten zijn ontstaan.”
2.17. Arbeidskundige I.J. de Wolf heeft op 26 februari 2004 een gecorrigeerd rapport (het eerste dateert van 10 februari 2004 en is niet overgelegd) opgesteld. In dit rapport staat onder meer:
“(…) 2.5. (…) in mijn overleg met de bedrijfsarts hebben we geconstateerd dat daarnaast een nader psychisch reïntegratie onderzoek geïndiceerd is om een genuanceerd beeld te krijgen van de psychische belastbaarheid van de heer [Werknemer] en beter te kunnen inschatten wat de reïntegratiemogelijkheden zullen zijn.(…)
5. Beschouwing:
Het is duidelijk dat er meer factoren een rol spelen dan de beperkingen ten gevolge van het herseninfarct. Kennelijk is er door de werkdruk tijdens en na de reïntegratiepogingen een klachtenpatroon ontstaan waarbij door zowel de huisarts als de bedrijfsarts aan een burn-outbeeld wordt gedacht. Daarnaast speelt vermoedelijk een rol dat de verhouding tussen de heer [Werknemer] en zijn directrice op z’n minst niet optimaal is. Voorts heeft de heer [Werknemer] het gesprek d.d. 16 januari j.l. geïnterpreteerd als een ontslagaanzegging, waarover mevrouw [Y] aangeeft dat dit een onjuiste interpretatie is. Naast beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek (in het kader waarvan dit arbeidskundig onderzoek plaats vindt), lijken er ook functionele, relationele en persoonlijke factoren een rol te spelen. Met name omdat de bedrijfsarts op grond van de hem beschikbare medische informatie niet in voldoende mate kan kwantificeren en onderbouwen wat de psychische belastbaarheid is, is nader onderzoek aangewezen. (…)”
2.18. Dit onderzoek heeft op 2 augustus 2004 plaatsgevonden.
2.19. Op 9 september 2004 is een aanvullend rapport opgesteld, waarin onder meer staat: “(…) Zoals uit mijn eerdere rapportage blijkt, is er in de functie Hoofd Administratie van de heer [Werknemer] sprake van belasting door een zeer afwisselende dynamiek, vele wisselende contactmomenten waarbij eisen worden gesteld ten aanzien van concentratie, verdeelde aandacht, snelle informatieverwerking, geheugenfunctie, inzicht, doelmatig handelen. Gezien de vastgestelde beperkingen is evident dat de heer [Werknemer] ongeschikt is voor het eigen werk. (…)
6. Conclusie en advies:
- De functie van Hoofd Administratie is ongeschikt voor de heer [Werknemer]
- Er zijn m.i. geen reële mogelijkheden voor reïntegratie in ander passend werk bij de eigen werkgever. (…)’‘’
2.20. Op 4 februari 2005 heeft CWI toestemming voor ontslag gegeven. [Werknemer] is tegen 1 juli 2005 ontslagen. Hij heeft geen vergoeding van de werkgever ontvangen.
2.21. De rechtbank heeft onder andere geoordeeld dat [Werkgever] in zekere mate verweten kan worden dat de re-integratie van [Werknemer] in 2004 volledig stil heeft gelegen. Verder weegt de rechtbank mee dat er een langdurig dienstverband is en dat het voor [Werknemer], gegeven zijn verregaande beperkingen, moeilijk kan zijn ander loon¬vormend werk te krijgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ontslag kennelijk onredelijk is en heeft een vergoeding van € 75.000,- toegekend. Daarnaast is een vordering wegens achterstallig salaris toegekend.