ECLI:NL:GHSGR:2007:BC1484

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1243-M-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mos-Verstraten
  • A. van Leuven
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met het oog op terugkeer naar de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 december 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2001. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Middelburg aangevochten, waarin de uithuisplaatsing was verlengd tot 16 juni 2008. De moeder stelt dat zij en haar nieuwe partner in staat zijn om de minderjarige op te voeden en dat de behandeling van de minderjarige beter vanuit de thuissituatie kan plaatsvinden. Ze heeft aangegeven dat de hulpverlening die noodzakelijk is, geaccepteerd zal worden en dat zij inmiddels in een stabiele situatie verkeert.

Jeugdzorg heeft in zijn verweerschrift betoogd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft, omdat de ontwikkeling van de minderjarige nog niet op het gewenste niveau is en de moeder de hulpbehoefte van de minderjarige onderschat. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2007 zijn de moeder, haar advocaat, de advocaat van de vader en een vertegenwoordiger van Jeugdzorg verschenen. De vader, die de uithuisplaatsing steunt, heeft aangegeven dat de resultaten van de Intensieve Pedagogische Thuishulp (IPT) moeten worden afgewacht voordat er een beslissing kan worden genomen over de terugplaatsing van de minderjarige.

Het hof heeft de situatie van de moeder en de minderjarige zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat, hoewel de moeder vooruitgang heeft geboekt, de uithuisplaatsing van de minderjarige in het belang van haar ontwikkeling nog steeds noodzakelijk is. Het hof heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 1 mei 2008, met de verwachting dat Jeugdzorg en de moeder alles in het werk zullen stellen om de overgang van de minderjarige naar de thuissituatie zo goed mogelijk te laten verlopen. De beslissing van het hof is genomen met het oog op de stabiliteit en de ontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 12 december 2007
Rekestnummer. : 1243-M-07
Rekestnr. rechtbank : JE RK 07-269
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. R.W. de Vos van Steenwijk,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland,
kantoor houdende te Middelburg,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. W. Heemskerk.
Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Middelburg,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 5 september 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 juni 2007 van de kinderrechter in de rechtbank te Middelburg.
Jeugdzorg heeft op 24 oktober 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 25 september en 26 oktober 2007 aanvullende stukken ingekomen. Laatstgenoemd stuk betreft een diagnostisch verslag van [naam instelling] van 14 augustus 2007, welke stuk – zo is het hof ter terechtzitting gebleken – bedoeld is voor het dossier in de zaak met rekestnummer 951-M-07. Op 13 november 2007 is in voornoemde zaak tevens een verslag van [naam stichting] van 8 oktober 2007 ingekomen, bestemd voor het onderhavige dossier.
Het hof heeft de betreffende stukken op verzoek van de advocaat van de moeder, en met instemming van de advocaat van de vader en Jeugdzorg, in de juiste dossiers gevoegd.
De raad heeft het hof bij brief van 5 november 2007 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 21 november 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. A.I. Cambier, de advocaat van de vader, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en namens Jeugdzorg: de heer R. Annard. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De moeder, en de raadslieden en jeugdzorg hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN DE VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Middelburg. Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van na te noemen minderjarige in een accommodatie van een zorgaanbieder verlengd met ingang 16 juni 2007 tot 16 juni 2008.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige], geboren [in] 2001, hierna te noemen [de minderjarige], met ingang van 16 juni 2007 tot 16 juni 2008 in een accommodatie van een zorgaanbieder.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de duur van de machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen, zo nodig en eventueel onder het stellen van nadere voorwaarden die dit hof in goede justitie noodzakelijk acht, kosten rechtens. Jeugdzorg bestrijdt haar beroep.
3. De moeder stelt in haar beroepschrift dat aanvankelijk aan de uithuisplaatsing van [de minderjarige] de slechte relatie tussen de ouders van [de minderjarige] en een mogelijk seksueel misbruik door de vader ten grondslag werden gelegd. Gaandeweg is men tot de conclusie gekomen dat tevens sprake is van gedragsproblematiek bij [de minderjarige] waarvoor zij behandeld moet worden.
De behandeling door Medisch Orthopedagogisch Centrum (MOC) [naam MOC] zou volgens Jeugdzorg niet moeten worden onderbroken, in het belang van [de minderjarige]. De moeder is juist van mening dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij terugkeert in de thuissituatie, waarbij de moeder stelt de hulpverlening die noodzakelijk is, te accepteren. De moeder heeft haar problemen overwonnen en bevindt zich thans in een stabiele situatie. In 2007 is de oudertraining hervat en ook de geïndiceerde speltherapie is bij [de minderjarige] begonnen. Deze therapie zou volgens de moeder ook vanuit de thuissituatie kunnen plaatsvinden. De moeder betwist niet dat er aandacht moet worden besteed aan de problemen rond het gedrag van [de minderjarige] en dat zij daarvoor behandeling behoeft, mede gericht op de moeder-dochter relatie. De moeder stelt zich op het standpunt dat die behandeling beter vanuit de thuissituatie kan plaatsvinden omdat het negatieve gedrag van [de minderjarige] voor een deel wordt bepaald door de omgeving waar zij thans verblijft. Volgens de moeder gaat het sinds de behandeling is gestart, slechter met [de minderjarige]. Daarbij geeft [de minderjarige] te kennen dat zij graag wil terugkeren naar het gezin van moeder.
Ook zijn volgens de moeder de door de hulpverlening geformuleerde doelen gericht op de moeder inmiddels grotendeels behaald.
De doelen gericht op [de minderjarige] zijn nog niet gerealiseerd, doch daarvan kan volgens de moeder in de toekomst wel sprake zijn indien [de minderjarige] terugkeert naar de thuissituatie. De moeder is van mening dat zij en haar nieuwe partner beschikken over voldoende pedagogische kwaliteiten om – met hulp – [de minderjarige] thuis op te vangen, op te voeden en te verzorgen.
Ter terechtzitting heeft de moeder haar beroepschrift toegelicht en aangevuld. Zij heeft – onder meer – naar voren gebracht dat zij en haar partner met goed gevolg de basiscursus oudertraining hebben afgelegd, dat [de minderjarige] op het MOC speltherapie krijgt en dat begin januari 2008 de Intensieve Pedagogische Thuishulp (hierna IPT) gericht op [de minderjarige] gaat beginnen. De IPT kan volgens de moeder ook goed plaatsvinden – beter zelfs – als [de minderjarige] thuiswoont bij haar moeder.
De weekenden die [de minderjarige] doorbrengt in het gezin van de moeder verlopen volgens haar probleemloos.
4. Jeugdzorg stelt in zijn verweerschrift dat er na de uithuisplaatsing rust is ontstaan bij [de minderjarige] en dat haar ontwikkeling met ups en downs gaat. Alhoewel de moeder en haar nieuwe partner een stabiele relatie hebben, de moeder een stuk volwassener is geworden en beter in gesprek kan blijven met de gezinsvoogd, is moeder nog steeds impulsief en bekijkt de zaken vanuit haar ideeën. Moeder staat niet stil bij de onrust die zij bij [de minderjarige] teweeg brengt. Sinds moeder overtuigd is dat zij zelf de opvoeding van [de minderjarige] aankan, lijkt ze te zoeken naar redenen om dit te versnellen, aldus Jeugdzorg. De gezinsvoogd is van mening dat [de minderjarige] op dit moment niet thuis kan wonen en dat zij haar behandeling op het MOC moet afronden. Er is inmiddels IPT aangevraagd welke begin 2008 zou kunnen starten. Deze zou duidelijkheid kunnen bieden over de opvoedvaardigheden van de moeder en haar partner in relatie tot hetgeen [de minderjarige] nodig heeft. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de veilige en stabiele opvoedsituatie zoals zij heeft ervaren in het MOC, gecontinueerd wordt en dat zij de behandeling in het MOC ook afrondt. Verder is van belang dat de IPT wordt gestart voordat er een beslissing wordt genomen over een eventuele thuisplaatsing van [de minderjarige].
Ter terechtzitting heeft Jeugdzorg in aanvulling op het verweerschrift betoogd dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, maar dat zij [de minderjarige] niet kan bieden wat zij – als beschadigd kind – nodig heeft. De ontwikkeling van [de minderjarige] stagneert op dit moment en dit wordt mede ingegeven door het wantrouwen van de moeder ten opzichte van de hulpverlening, aldus Jeugdzorg. Op dit moment is het nog onduidelijk of [de minderjarige] er al aan toe is om weer thuis te gaan wonen. De moeder onderschat de hulpbehoefte van [de minderjarige]. Jeugdzorg vindt dat de uithuisplaatsing nog steeds nodig is en dat de resultaten van de IPT moeten worden afgewacht alvorens er wordt besloten over de terugplaatsing.
5. Namens de vader is ter terechtzitting aangevoerd dat de vader het beleid van Jeugdzorg ondersteunt. Hij vindt dat de resultaten van de IPT moeten worden afgewacht, zeker nu de IPT uitgaat van een hele andere aanpak dan tot nu toe heeft plaatsgevonden. Volgens de vader kan pas na de IPT worden geoordeeld over hoe gemotiveerd de moeder en haar partner zijn in hun opvoeding van [de minderjarige]. De vader wil dat [de minderjarige] haar behandeling in het MOC afmaakt.
6. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de situatie van de moeder door middel van – onder meer – het volgen van de oudertraining, zich op bepaalde punten heeft verbeterd.
Verder is gebleken dat de moeder een stabiele relatie heeft met haar huidige partner en dat zij zelf zorg draagt voor haar zoon, die bij haar thuis woont. Daarbij is – mede uit het verslag van de evaluatie van 8 oktober 2007 van de AZZ – gebleken dat het redelijk goed gaat met [de minderjarige], dat er een goede verstandhouding bestaat tussen de moeder en [de minderjarige] en dat de weekenden en vakanties die [de minderjarige] in het gezin van de moeder doorbrengt, probleemloos verlopen.
Gelet op voorgaande, en nu is gebleken dat de IPT begin januari 2008 kan beginnen en naar het oordeel van het hof hulp, te verlenen aan [de minderjarige], in beginsel ook vanuit de thuissituatie kan worden gegeven, acht het hof de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder niet langer noodzakelijk en is terugkeer van [de minderjarige] in het gezin van de moeder op zijn plaats.
Het hof is daarbij van oordeel dat de overgang van de zorgaanbieder (MOC) naar de moeder zo goed mogelijk voor [de minderjarige] dient te verlopen en voorbereiding en begeleiding behoeft. Het hof acht de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 mei 2008 derhalve op zijn plaats. Van Jeugdzorg mag worden verwacht dat deze in de periode tot 1 mei 2008 alles doet om de overgang van [de minderjarige] van het MOC naar huis bij de moeder zo goed mogelijk te laten verlopen. Ook mag van Jeugdzorg en de moeder worden verwacht dat zij, mochten zich problemen voordoen die de ontwikkeling van [de minderjarige] bedreigen, tijdig hun verantwoordelijkheid zullen nemen.
7. Het hof zal als hiernavolgend beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder tot 1 mei 2008;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2007.